Imperium Romanum
|
←
|
27 v.Chr. ? 395 n.Chr.
|
→
→
|
|
|
|
|
Motto
S.P.Q.R.
|
Kaart
|
|
Het Romeinse Rijk in het jaar 60 n.Chr.
|
Algemene gegevens
|
Hoofdstad
|
Rome
,
Constantinopel
(vanaf
330
)
|
Oppervlakte
|
6.500.000 km² (116 na Chr.)
|
Bevolking
|
85.000.000
(in 116, geschat)
|
Talen
|
Latijn
,
Oudgrieks
|
Religie(s)
|
Romeinse godsdienst
,
Mithraisme
,
Christendom
,
Jodendom
|
Munteenheid
|
as
,
Denarius
|
Regering
|
Regeringsvorm
|
Monarchie
:
Principaat
(
27 v.Chr.
-
284
)
Dominaat
(
284
-
395
)
|
Dynastie
|
Julisch-Claudische dynastie
,
Flavische dynastie
,
Adoptiefkeizers
&
Antonijnse dynastie
,
Severische dynastie
,
Soldatenkeizers
,
Tetrarchie
,
Constantijnse dynastie
|
Staatshoofd
|
Keizer
|
|
Het
Romeinse Keizerrijk
(
Latijn
:
Imperium Romanum
) was een staat die ontstond rond het begin van de jaartelling als opvolger van de
Romeinse Republiek
, en in
395
in twee delen uiteenviel. Het keizerrijk was de laatste fase in de geschiedenis van het
Romeinse Rijk
. In principe was het een
absolute monarchie
met een
keizer
(
Caesar Augustus
) aan het hoofd. Volgens sommige historici kan men ook spreken van een
militaire dictatuur
omdat de keizers hun machtsbasis in het door hen gecontroleerde leger hadden. Deze laatste fase wordt ook wel door historici verder onderverdeeld in de periode van het
principaat
(waarbij de keizers zich nog met een republikeinse 'facade' tooiden) en de periode van het
dominaat
(waarbij de keizers zich openlijk betitelden als absolute heerser en zelfs 'god' over hun onderdanen:
Dominus et deus
).
Het Romeinse Rijk ontstond in de landstreek
Latium
. Hier spraken de bewoners Lingua Latina, de
Latijnse taal
, en in een groot deel van het Romeinse Imperium werd Latijn dan ook de
standaardtaal
. Het rijk strekte zich uiteindelijk uit (zie
kaart
) rond de
Middellandse Zee
en omvatte ook
West-Europa
behalve
Ierland
en
Scandinavie
. Lange tijd had het rijk
Rome
als hoofdstad en zetel van de macht omdat de Romeinse staat is ontstaan uit de
polis (stad)
van Rome in de landstreek van Latium in
Italie
, volgens de mythe gesticht in
753 v.Chr.
door
Romulus en Remus
. In de, volgens de Romeinse overlevering, tweehonderdvijftig jaar durende (753 - 509 v.Chr.)
koningstijd
, zijn er na Romulus nog zes (grotendeels legendarische) koningen geweest. In 509 v.Chr. werd koning Tarquinius Superbus de stad uitgejaagd. Hij had door zijn tirannieke gedrag een grote haat over zich afgeroepen. Hierna werd de stad de
Romeinse Republiek
met een formidabele oorlogsmachine en een goed georganiseerd systeem van instellingen en wetten. In een paar eeuwen werd Italie verenigd onder Romeinse leiding. Dit gebeurde door bondgenootschappen aan te gaan met buurvolken maar ook door agressieve expansie-oorlogen. Ten noorden van Rome werden de
Etruskische stadstaten
onderworpen en ten zuiden van de stad werd het door Grieken gekoloniseerde "
Magna Graecia
" ingelijfd. Vervolgens was het Iberisch Schiereiland aan de beurt, daarna
Carthago
. Vervolgens werden de
Griekse hellenistische
staten in het oosten en zuidoosten van de Middellandse Zee onderworpen.
Het rijk werd zo groot dat de republikeinse structuren niet meer toereikend waren. Er vond in de
1e eeuw v.Chr.
een roerige overgang naar een keizerrijk plaats,
onder
Julius Caesar
en
Augustus
. Deze laatste, geboren met de naam Gaius Octavius Thurinus, na adoptie door Caesar genaamd Gaius Julius C. f. Caesar, werd de eerste
princeps
van Rome (27 v.Chr. - 14 n.Chr.), een functie die later zou worden aangeduid als ‘keizer’.
Rome breidde zijn rijk verder uit. Keizer
Augustus
heeft ook nog een poging ondernomen om de
Rijn
als grensrivier door de
Elbe
te vervangen, maar moest hier na de
verpletterende nederlaag in het Teutoburgerwoud
in het jaar
9
van afzien.
De eerste twee dynastieen zijn de
Julisch-Claudische dynastie
van 27 v.Chr. tot 68 n.Chr. en de
Flavische dynastie
(69-96). Daartussen was er het zogenoemde
Vierkeizerjaar
In de
2e eeuw n.Chr.
beleefde het rijk zijn 'gouden eeuw' onder de
Adoptiefkeizers
: deze kozen allen al tijdens hun leven een opvolger door een getalenteerde man als zoon te adopteren en op te leiden tot een capabele troonopvolger. Tijdens deze eeuw was er grotendeels binnenlandse rust en buitenlandse bedreigingen werden door het efficiente leger buiten de grenzen gehouden. Economie, handel en cultuur bereikten een grote bloei. Het rijk bereikte onder keizer
Trajanus
(98-117) zijn grootste omvang. Het reikte toen van
Brittania
in het noorden tot
Mauretania
in het zuiden, vandaar oostwaarts via de
Soedan
tot aan de
Iraanse hooglanden
in het oosten, plus
Georgie
, de
Krim
, langs de
Donau
en de
Rijn
tot aan de
Noordzeekust
. Het omvatte dus het gehele Middellandse Zeegebied en een groot deel van het
Midden-Oosten
, de
Balkan
en
West-Europa
.
De laatste adoptiefkeizer
Marcus Aurelius
(
161
-
180
) brak met de ontstane adoptietraditie en benoemde zijn eigen zoon tot opvolger. Deze
Commodus
had echter niet de kwaliteiten van zijn voorgangers en bleek al snel een despoot te zijn en werd in 192 vermoord. Ook kwam er meer druk op de grenzen: Marcus Aurelius had al een groot deel van zijn ambtsperiode strijd moeten voeren tegen binnengevallen Germaanse
Quaden
en
Marcomannen
. Na Commodus' dood brak voor het Romeinse Rijk een periode van verval aan. De opvolging van de keizers ging weer via een, doorgaans verwoestende, strijd tussen de diverse troonpretendenten, waarvoor vaak de grenslegers werden ingezet. De winnaar van zo'n strijd dankte zijn binnenlandse machtspositie dus aan zijn militaire achterban. Vooral na
235
droegen de
voortdurende onderlinge oorlogen
tussen deze zogenoemde
soldatenkeizers
bij tot destabilisatie van het rijk. De grenzen van het rijk langs de Rijn en de Donau konden ook niet langer afdoende verdedigd worden tegen barbaarse invallers. Ten gevolge van een op het eind van de
2e eeuw
uitgebroken
pestepidemie
was er gebrek aan arbeidskrachten ontstaan en een gebrek aan slaven in het bijzonder. Om dit probleem op te lossen probeerden landeigenaren om delen van hun domein te verpachten aan vrije boeren om hen vervolgens tot
coloni
te maken.
Eeuwenlang vormden Rijn en Donau de noordgrens van het Romeinse Rijk en daarmee ook de grens tussen 'beschaving' en 'barbaren'(bv:
Bataven
,
Goten
, enz). Het Romeinse Rijk was een sedentaire beschaving met een gecentraliseerd gezag en een beroepsleger. De economie was deels afhankelijk van slaven, die werkten op de domeinen van de elite. De Romeinse steden waren vooral bestuurlijke en administratieve centra. Brood,
wijn
en
olijfolie
vormden het dagelijks menu.
In dit gigantische rijk werden vele talen gesproken, maar twee talen waren van algemeen belang: het
Latijn
in het westen en het
Grieks
in het
hellenistische
oosten. De bestuurders en intellectuele elite spraken beide talen als
lingua franca
.
De Romeinen beheersten dit grote gebied door een "
verdeel en heers
" politiek. Sommige burgers die loyaal meewerkten kregen het fel begeerde
Romeins burgerrecht
.
De Romeinen namen "nieuwe" goden van ingelijfde volken makkelijk op in hun "
Pantheon
" en zolang men de keizer, en daarmee Rome, maar erkende en de bijbehorende plichten vervulde kon men verder volgens de eigen cultuur en godsdienst blijven leven. Naast een superieur leger was dit een grondslag voor de "
Pax Romana
" die eeuwenlang een zekere rust bracht en de handel en wetenschap bevorderde.
Door het enorme gebied dat het Rijk bestreek werd het steeds lastiger om dit als een eenheidsstaat te besturen. Vooral omdat de verschillende provincies uiteenlopende behoeften en problemen hadden die een verschillende aanpak behoefden. De keizers
Diocletianus
(
284
-
305
) en
Constantijn de Grote
(
306
-
337
) hebben diverse pogingen ondernomen om het verval te keren. Zij namen vooral hun toevlucht tot allerlei dwangmaatregelen: het werd
coloni
verboden hun land te verlaten, beroepen werden erfelijk, het ambtelijk apparaat werd uitgebreid. Ook het leger breidden zij uit tot 635.000 man.
Dit was voor de geslonken bevolking nauwelijks te bekostigen: de belastingdruk was dan ook zeer hoog. De
grondbelasting
, die in natura werd geind, kon oplopen tot een derde van de opbrengst. De bevolking raakte meer en meer vervreemd van het bestuurlijk apparaat en de elite in de steden, en verzette zich zelden tegen de binnenvallende barbaren. De elite begon de steden te verlaten en trok zich terug op haar uitgestrekte domeinen om aan de belastingdruk te ontkomen. De ontvolking van steden en platteland was in het westelijk deel van het rijk vermoedelijk ernstiger dan in het oosten; daar was ook enige industrie in de steden.
Om problemen bij de troonopvolging te voorkomen had Diocletianus als eerste het rijk in een oostelijke en een westelijke rijkshelft verdeeld, elk met zijn eigen
augustus
(opperkeizer).
In
330
werd door keizer Constantijn de Grote ook de hoofdstad verplaatst van Rome naar
Byzantium
in het economisch en militair belangrijkere oostelijk deel. Byzantium werd omgedoopt tot
Nova Roma
maar was al snel beter bekend als
Constantinopel
(=
De stad van Constantijn
). De beslissing van Constantijn om de hoofdstad te verplaatsen naar
Constantinopel
had verstrekkende gevolgen. Het zwaartepunt van het rijk werd verplaatst naar het oosten. Ook het feit dat Constantinopel zeer strategisch gelegen is en bovendien goed te verdedigen, droeg ertoe bij dat het
Oost-Romeinse Rijk
zou blijven bestaan. In
395
was het rijk definitief uiteengevallen in een westelijk en oostelijk deel. Constantinopel bleef de onbetwiste hoofdstad van het oostelijke deel maar in het westen wisselde de hoofdstad enige malen. Na Rome werd achtereenvolgens
Milaan
,
Trier
en
Ravenna
hoofdstad van het
West-Romeinse Rijk
.
Late periode en val van het West-Romeinse Rijk
[
bewerken
|
brontekst bewerken
]
De komst van het
christendom
betekende een grote omwenteling voor het Rijk. Na aanvankelijke vervolgingen van de christenen omdat deze geen goddelijke eer aan de keizers en de Romeinse goden wilden bewijzen, werd het christendom in
313
door Constantijn erkend en in
392
door
Theodosius I
zelfs tot
staatsgodsdienst
verheven. Toen waren de rollen omgekeerd en braken er voor niet-christenen lastigere tijden aan. Ook de houding van de burgers tegenover het leger veranderde. Men vond het voor christenen niet wenselijk om in het leger of voor de staat te werken. Het Rijk ging daarom hoe langer hoe meer vertrouwen op vreemdelingen (
Germanen
) in belangrijke posities in het leger. Daarnaast leidde dit tot grote politieke complicaties die ten slotte ook tot de ondergang van het
westelijk deel
leidde in
476
met de val van de laatste hoofdstad Ravenna.
Het oostelijk deel (dat in de
Middeleeuwen
gewoon onder de naam Romeinse Rijk bekendstond, maar sinds de
19e eeuw
Byzantijnse Rijk
genoemd wordt) kwam ook dicht bij de ondergang maar wist uiteindelijk de diverse crisissen, die het westelijke deel van het rijk wel fataal werden, te overleven en beleefde daarna nog verscheidene bloeiperioden. In de
Vroege en Hoge middeleeuwen
was het steeds een van de belangrijkste spelers op het Europese politieke toneel en was de hoofdstad Constantinopel de rijkste en grootste stad van Europa en het voorbeeld voor beschaving en cultuur. Nadat echter Constantinopel in
1204
geplunderd was door de
kruisvaarders
en de Byzantijnse handelsroutes definitief overgenomen waren door rivalen
Genua
en
Venetie
was de macht van de Byzantijnen gebroken. De laatste resten van het rijk gingen in
1453
(Constantinopel) en
1461
(
Griekenland
) ten onder.
Blijvende betekenis voor de latere geschiedenis
[
bewerken
|
brontekst bewerken
]
Tot in onze moderne tijd waren er staten die zich als de legitieme opvolger van het Romeinse Rijk zagen, of zichzelf ten minste zo presenteerden, zoals het Frankrijk van
Napoleon Bonaparte
. Het begrip
keizer
is nauw met dit verschijnsel verwant. Ook de
tsaren
van Rusland zagen zichzelf als opvolgers van de Romeinse keizers.
De aanwezigheid van de Romeinen in dit grote gebied is niet alleen zichtbaar door een groot aantal
monumenten
en
ruines
, zoals de
Porta Nigra
in
Trier
en de
muur van Hadrianus
in het
Verenigd Koninkrijk
, maar ook door vele resten in de
taal
. Het
Latijnse alfabet
is in het grootste deel van Europa nog steeds in gebruik en heeft zich verbreid over een groot deel van de wereld. Zo ook zijn het
Frans
,
Italiaans
,
Spaans
,
Portugees
en
Roemeens
Romaanse talen
, die ontstaan zijn uit de Latijnse taal die de daar gelegerde Romeinse soldaten en kolonisten spraken. In West-Europa kan men nog goed de vroegere grens van het Romeinse Rijk volgen omdat dit nog steeds de
taalgrens
is tussen de Romaanse talen, afgeleid van het
Latijn
en de
Germaanse talen
die buiten het rijk de overhand hadden. Ook in het
Nederlands
bestaan nog vele woorden die hun oorsprong in het Latijn hebben.
De verreweg grootste denominatie in het christendom, de
Rooms-Katholieke Kerk
gebruikt na 2000 jaar nog altijd als officiele taal het Latijn. Tot in de
19e eeuw
gebruikte eveneens de intellectuele elite van de
Westerse wereld
Latijn en Grieks als internationale taal en werden wetenschappelijke werken eerst in het Latijn gepubliceerd. In
wetenschap
en
techniek
zijn daarom nog steeds zeer veel vaktermen ontleend aan het Latijn en Grieks. In de
architectuur
voor monumentale gebouwen werd tot voor kort vaak teruggegrepen naar de Romeinse voorbeelden (zie ook
Neoclassicisme
). Vooral in Amerika en Frankrijk is dit goed te zien zoals bij het uiterlijk van respectievelijk het
Capitool
en de
Arc de Triomphe
. De samensmelting van de Grieks-Romeinse en Germaanse culturen in de
vroege middeleeuwen
vormde het begin van de hedendaagse
westerse cultuur
.
De
rechtspraak
in Europese landen gaat vaak terug op het
Romeins recht
.
Het Romeinse Rijk heeft daarnaast een groot aantal andere culturen, zelfs tot voorbij
India
, direct of indirect beinvloed. Zo heeft de komst van Romeinse munten geleid tot de invoer van een eigen munt in het Oost-Aziatische
Funanrijk
.
Op deze kaart is te zien hoe het
Imperium Romanum
uitgroeide tot het grootste rijk aller tijden in de regio
Europa
.
- De eerste grote uitbreiding vond plaats in 133 v.Chr. met de inlijving van
Pergamon
als de
provincia
Asia in het
Imperium Romanum
, tezamen met de tijdens de Punische Oorlogen veroverde
provinciae
Sicilia, Sardinia en Hispania (
rood
).
- Tegen 44 v.Chr. maakte heel
Gallia
samen met grote delen van Klein-Azie en Noord-Afrika deel uit van het
Imperium Romanum
(
oranje
).
- Wanneer Augustus overlijdt in 14 n.Chr., heeft het rijk zowel in het noorden (Germania en Pannonia) als in het zuiden (Alexandria et Aegyptus) en het oosten (Galatia) provincies (
geel
).
- In 117 kwam er onder Trajanus een laatste uitbreiding naar het oosten met Armenia en Mesopotamie als tijdelijke bezittingen, alsook enkele kleinere uitbreidingen in het noorden (
groen
).
In de 5de eeuw (
476
) ging het West-Romeinse Rijk ten onder. Het Oost-Romeinse Rijk met hoofdstad
Constantinopel
hield stand tot
1453
.