De term
repressie
wordt in de
Belgische
geschiedenis gebruikt om te verwijzen naar de
epuratie
of vervolging en bestraffing van
collaborateurs
na de
Eerste Wereldoorlog
en de
Tweede Wereldoorlog
. Zij is het voorwerp van
politieke
controverse. Aan de basis daarvan ligt het feit dat enerzijds tot tweemaal toe een niet onaanzienlijk deel van de
Vlaamse Beweging
in de
collaboratie
stapte en anderzijds een aantal vragen gesteld worden bij het optreden van de overheid, de ordediensten en het verzet tijdens en na de Bevrijding.
Na de
Eerste Wereldoorlog
waren het voornaamste doelwit van de repressie de zogenaamde
activisten
, voornamelijk in de kringen van het tijdschrift en vereniging
Jong-Vlaanderen
in
Gent
, die in 1915 de
Raad van Vlaanderen
stichtten met de bedoeling het bestuur over de bezette gebieden over te nemen.
De bezetter behandelde die raad, waar onder meer
August Borms
deel van uitmaakte, in het kader van de
Flamenpolitik
en de
annexionistische
politiek enkel als een voornamelijk cultureel adviesorgaan. Toch kon de Raad een aantal doelstellingen helpen realiseren zoals de
vernederlandsing
van de
Gentse universiteit
en de scheiding van de ministeries in Vlaamse en Franstalige departementen. Ze werd tevens een soort rekruteringsbureau voor geinteresseerde Vlaamsgezinden die ambten wilden aanvaarden zowel in de universiteit als in de vervlaamste administraties. Het activisme vond pas op het einde van de oorlog enige sympathie onder de
Frontbeweging
van Vlaamse soldaten, die grotendeels loyaal aan Belgie bleef.
Na de bevrijding werden de leden van die raad en van de activistische bewegingen, vervolgd voor collaboratie. Deze repressiegolf - die vooral in Vlaanderen woedde - werd door Vlaamsgezinden als onrechtvaardig beschouwd en aangevoeld als eerder gericht tegen het Vlaams karakter van de beweging dan tegen de collaboratie. Vandaar dat de beweging zich versterkte en met de steun van andere Vlamingen ijverde voor
amnestie
.
De meeste leden van de Raad van Vlaanderen en andere activisten konden zich aan gevangenneming onttrekken door tijdig te vluchten naar Duitsland en Nederland. De veroordelingen gebeurden dan ook hoofdzakelijk bij verstek en waren niet uitvoerbaar. In 1929 werd een
Uitdovingswet
gestemd, die tot verjaring besliste van de veroordelingen. Heel wat activisten kwamen - tijdelijk of bestendig - naar Belgie terug. Op 2 juni 1937 werd een
amnestiewet
gestemd, die de burgerlijke resten van de epuratie grotendeels uitveegde: de veroordelingen werden geschrapt in het
strafregister
en veroordeelden kregen hun kiesrecht terug. Dit gaf aanleiding tot protesten en manifestaties vanwege vaderlandslievende verenigingen. Toen de gewezen activistische arts
Adriaan Martens
, die geamnestieerd was, tot lid werd benoemd van de pas opgerichte
Koninklijke Academie voor Geneeskunde van Belgie
, waren de protesten talrijk en niet minder dan drie regeringen vielen voortijdig door deze kwestie. Tot in mei 1940 bleef de eis voor algemene en onvoorwaardelijke amnestie de Vlaamsgezinde geesten beroeren.
Uit die activistische tendens in de Vlaamse Beweging groeide tijdens het
interbellum
het
VNV
(Vlaamsch Nationaal Verbond) met figuren als
Staf de Clercq
,
Ward Hermans
en
Hendrik Elias
, alsook enkele andere radicale Vlaams-nationalistische groeperingen. Het VNV en hun geestesgenoten stonden van bij de opgang van de
nazi's
in
Duitsland
niet afkerig van het
volksnationalisme
in hun ideologie en het wekte dus geen verbazing dat zij na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog voor openlijke collaboratie kozen, zowel politiek als militair. Daarenboven kozen een aantal Belgen tijdens de bezetting ervoor om samen te werken met de Duitse bezetter. De redenen hiervoor waren zeer uiteenlopend en complex, en omvatten idealisme, winstbejag, opportunisme en noodzaak. Samenwerken met de bezetter kon op militaire, politieke of economische wijze. Zodoende werd er een aanleiding geschapen voor een tweede naoorlogse repressie.
Reeds tijdens de bezettingsjaren maakte de Belgische regering in Londen concrete plannen om bij de bevrijding de collaboratie te vervolgen en te bestraffen. De Belgische regering stond er op dat bij de bevrijding van het land zij onmiddellijk de macht zou overnemen en zou instaan voor het bestuur van het land, en dus ook voor het uitvoeren van de repressie. Ook de clandestiene pers
[1]
schreef tijdens de bezettingsjaren voortdurend over de wraakacties die zouden volgen (zowel tijdens als na de oorlog):
We zullen dat allemaal wel vinden als den oorlog eens gedaan is
.
[2]
Bij de
bevrijding van Belgie
door de geallieerden in september 1944 ontstond een machtsvacuum dat de regering niet in staat was onmiddellijk in te vullen. De Duitse strijdkrachten kozen ervoor om het Belgisch grondgebied slechts in beperkte mate te verdedigen en het ganse land werd veel sneller bevrijd dan de Belgische regering had voorzien. Hierdoor ontstond in het kielzog van de geallieerde legers een verwarde situatie waarin de regering niet doelmatig kon optreden en er in Belgie een relatief weinig gecontroleerde repressie ontstond.
Naast de repressie die door de overheid werd georganiseerd was er ook de zogenaamde
straatrepressie
of volksrepressie. Hiermee worden de diverse wraakacties van burgers jegens echte en vermeende collaborateurs bedoeld.
De straatrepressie woedde in twee golven: een eerste golf net na de bevrijding van iedere stad of streek (augustus-oktober 1944) en een tweede golf na de terugkeer van de krijgsgevangenen en politieke gevangenen uit Duitsland (mei 1945). Deze repressiegolven ontstonden spontaan of werden vaak oogluikend toegelaten en soms georganiseerd door bepaalde verzetsgroeperingen, zoals onder meer door het communistisch gezinde
Onafhankelijkheidsfront
. Gemeenten waren niet bij machte om de orde te doen heersen en waren soms van mening dat de gevangenis de veiligste plek was voor de bescherming van collaborateurs tegen de volkswoede en het straatgeweld. Tijdens de straatrepressie werden collaborateurs, op een vaak brutale en straffeloze wijze behandeld: echte en vermeende
incivieken
of
zwarten
werden opgesloten zonder vorm van proces in talrijke interneringskampen die vaak door het verzet opgezet waren. In sommige gevallen werden ook onschuldige familieleden van collaborateurs geviseerd. Onmiddellijk na de bevrijding in september 1944 werden in opdracht van de in Londen verblijvende Minister van Justitie
Antoine Delfosse
in het ganse land 170 gemeentelijke
interneringscentra
opgericht. In Antwerpen werden bepaalde collaborateurs opgesloten in de leegstaande kooien van de
Zoo van Antwerpen
. Een aantal vrouwen waarvan men vermoedde dat ze gecollaboreerd hadden werden kaalgeschoren, vernederd en soms verkracht. Deze praktijken gingen gepaard met plunderingen en vernielingen van de eigendommen van de collaborateurs. Men neemt aan dat circa 100 personen hierbij gedood werden.
De
Rijkswacht
en politie kwamen in vele gevallen niet tussen. De bevrijding van het land verliep zo snel dat de regering niet de tijd had om de ordediensten te herbewapenen en een nieuwe leiding te organiseren. Daardoor ontbrak het de
Rijkswacht
vaak aan de nodige middelen en het vereiste morele gezag om op te treden. Ook was het Belgisch leger niet in de mogelijkheid om de orde te handhaven, en speelde de regering ook dubbel spel met het verzet door het enerzijds te erkennen en wapendracht toe te staan op 13 september 1944, maar ook snel aan te dringen op de ontwapening van haar leden en ontbinding van de diverse organisaties om ervoor te zorgen dat uit het verzet geen politiek sterke beweging ontstond. Daarnaast werden de verzetsbewegingen dan weer geplaagd door een toestroom van vermeende verzetslieden 'van het laatste uur', die de rangen van het verzet vervoegden uit opportunisme. Sommige verzetsleiders aanvaardden deze toestroom om hun eigen politieke machtspositie in de naoorlogse samenleving te versterken, maar hielpen op die manier de straatrepressie en persoonlijke afrekeningen uitgevoerd door een aantal van die vermeende verzetslieden in de hand. Dit alles leidde ertoe dat er tijdens de eerste maanden na de bevrijding geen geloofwaardige controle van de volkswoede kon zijn.
Tijdens de tweede golf van straatrepressie, in mei 1945, beschikte de Belgische overheid wel over meer machtsmiddelen. Het zou kunnen dat de aandacht van de regering-Van Acker werd afgeleid door mijnstakingen en een dreiging van algemene staking.
[3]
De tweede repressie had tot doel sommigen die ondertussen waren vrijgekomen, opnieuw te doen opsluiten. Het ging om een beperkt aantal personen. Anderzijds waren sommige groepen, die waren voortgesproten uit het
Onafhankelijkheidsfront
actief in het verwoesten en plunderen van huizen van vermeende collaborateurs. De overheid (rijkswacht en gemeentepolitie) waren aanwezig bij deze gewelddaden maar kwamen niet tussen. De overheid was van oordeel (of onderging) dat het beter was een uitlaatklep te geven voor de volkswoede die was ontstaan na de terugkeer van de politieke gevangenen en gelet op de perceptie dat de krijgsraden niet streng genoeg veroordeelden.
Enerzijds wilde de Belgische overheid de maatschappij op een georganiseerde manier zuiveren van mensen die tijdens de oorlog, op welke manier dan ook, met de Duitse vijand hadden samengewerkt. Deze repressie liep over verschillende sporen: er waren immers verschillende vormen van collaboratie geweest, waaronder politieke, militaire en economische collaboratie. De overheid stond bij de bevrijding voor een aantal zeer moeilijke dilemma's waarnaar vaak verwezen wordt bij de analyse van georganiseerde repressie.
Vooreerst ontbrak het tijdens de eerste maanden na de bevrijding aan organisatie en slagkracht bij de ordediensten en justitie. Voorts had de overheid de ambitie om radicaal en streng op te treden, maar dit stond vaak haaks op de nood om het land na de bevrijding zo snel mogelijk herop te bouwen. Ten laatste diende de overheid ter voltrekking van de repressie snel een justitie-apparaat uit te bouwen. De regering koos ervoor om een aantal
krijgsraden
op te richten, en daarbij was de gerechtelijke competentie niet steeds gewaarborgd.
Dit alles leidde tot een aantal ontsporingen in de repressie van overheidswege. Ten eerste kan men vaststellen dat de verschillende vormen van collaboratie niet gelijk bestraft werden: militaire en politieke collaborateurs werden vaak hard aangepakt, terwijl economische collaborateurs relatief licht gestraft werden. Ten tweede sprak het gerecht net na de bevrijding veel strengere straffen uit onder druk van de algemene opinie en de drang tot wraakneming. Omdat geleidelijk aan de vonnissen milder werden, zorgde dit uiteindelijk ook voor situaties waarbij zware collaborateurs die later waren berecht minder werden gestraft dan kleine landverraders. Ten derde was de collaboratie in Vlaanderen sterk verbonden aan de Vlaamse Beweging, die dan nog het vaakst zich met politieke en militaire collaboratie inliet en zodoende strenger bestraft werd. Dat leidde ertoe dat de overheid nadien verweten werd de collaboratie veel harder aangepakt te hebben in Vlaanderen dan in Wallonie en wilde afrekenen met de Vlaamse Beweging. Volgens een aantal historici was er een Vlaams-Waals verschil in strafmaat waar te nemen wat de communautaire verhoudingen niet ten goede kwam. Dat beeld van anti-Vlaamse, onrechtvaardige repressie en epuratie werd later genuanceerd en soms zelfs ondergraven door een nieuwe generatie van historici, zoals de
Gentse Historische School
waarvan
Bruno De Wever
de bekendste vertegenwoordiger is.
[4]
Pas omstreeks 2020 werden de dossiers van het militair gerecht overgemaakt aan het
Rijksarchief
.
De laatste 242
, een historische reconstructie uit 2023 van de processen op basis van die vrijgegeven archieven, bevestigt die eerdere nuanceringen.
[5]
In totaal werden er na de oorlog 400.000 strafdossiers wegens collaboratie aangelegd. Op basis van de
omzendbrief
Circulaire nr. 340
, werden ruim 90.000
gedetineerden
opgesloten, hetzij als veroordeelden wegens collaboratie (40.000), hetzij als
administratief aangehoudenen
in afwachting van hun proces. Hoewel de doodstraf in Belgie sinds 1863 in principe niet meer werd uitgevoerd, werden er van de 2.940 doodstraffen
[6]
die door militaire rechtbanken werden uitgesproken er 242 effectief uitgevoerd.
[7]
Circa 7700 personen werden berecht wegens hun lidmaatschap van de
Waffen-SS
. De bekendste terdoodveroordeelden die geexecuteerd werden, waren
August Borms
,
Theo Brouns
,
Karel De Feyter
,
Irma Laplasse
en
Leo Vindevogel
.
Tegen december 1950 was meer dan 95% van alle veroordeelde collaborateurs opnieuw vrijgelaten.
[8]
Hun ontnomen burgerlijke, politieke, sociale en culturele rechten zouden ze in de loop van de jaren zestig en zeventig terugkrijgen.
Naast de klassieke strafrechtelijke veroordeling tot gevangenisstraf of doodstraf (= de repressie door de militaire rechtbanken), werden aan de veroordeelde collaborateurs automatisch bijkomende 'burgerlijke' maatregelen opgelegd,
[9]
waaronder de ontneming van het actieve en passieve
stemrecht
, ontzegging tot beroepen in de
ambtelijke
sfeer, in de
rechterlijke macht
en
media
alsook uitsluiting van het recht op
sociale zekerheidsuitkeringen
(kinderbijslag, pensioenen...) en
sociale woningen
. Deze vervallenverklaring van
burgerlijke
,
politieke
en
sociale rechten
noemde men
epuratie
(= zuivering).
Een jaar na de bevrijding, op 19 september 1945 vaardigde de
Regering-Van Acker II
, zonder tussenkomst van het parlement, de
besluitwet
betreffende de epuratie inzake burgertrouw uit. Voortaan konden ook personen die niet schuldig werden bevonden aan een overtreding van de strafwet toch nog een (zware) sanctie worden opgelegd.
[10]
Volgens toenmalig minister van Justitie
Marcel Gregoire
ging het om een "veiligheidsmaatregel van burgerlijke aard" t.a.v. personen die ten gevolge van de te algemene en onduidelijke strafwet werden vrijgesproken maar "wier onvaderlandse gedraging aan het openbaar geweten aanstoot heeft gegeven en derhalve uit de politieke gemeenschap, die zij ontrouw zijn geweest, te worden geweerd." In praktijk ging het vooral om familieleden (echtgenoten, broers en zusters, ouders van de veroordeelde) waarbij een klacht tot politieke collaboratie had geleid tot
seponering
of
buitenvervolgingstelling
.
Een derde vorm van repressie vond plaats in particuliere organisaties zoals de
Orde van Advocaten
, het vrije onderwijs, de arbeidersbeweging en sportverbonden. Er volgden ontslagen, bestuursleden werden uitgesloten en sportlicenties werden geweigerd.
Om te protesteren tegen de vaak schrijnende gevolgen van de repressie en epuratie zoals
broodroof
, schulden (ten gevolge schadevergoedingen en boetes) en socio-culturele uitsluiting (soms ook ten nadele van de kinderen van de incivieken) betoogden op 20 september 1959 in Antwerpen zo'n 20.000 Vlamingen voor
amnestie
. De manifestatie werd georganiseerd door het 'Comite voor Gemeenschappelijke Amnestie-actie' (o.l.v. oud-
fronter
Adiel Debeuckelaere
) in samenwerking met het 'Vlaams Jeugdcomite' dat toen geleid werd door de nog jonge
Wilfried Martens
.
[11]
Aan de betoging namen heel wat prominente
CVP
-politici mee zoals
Louis Kiebooms
(tijdens de oorlog
politiek gevangene
en later oprichter van het Vlaams- en verzoeningsgezinde 'Verbond van het Vlaams Verzet'),
Karel Van Cauwelaert de Wyels
,
August De Boodt
,
Jan Verroken
,
Leo Lindemans
,
Jozef Posson
,
Josse Mertens de Wilmars
en toenmalig enig
Volksunie
-Kamerlid
Frans Van der Elst
. Als reactie daarop betoogden twee maanden later in Brussel meer dan 25.000 Belgen tegen amnestie. In tegenstelling tot Nederland, Frankrijk (1953) en Spanje, werd in Belgie geen amnestie verleend.
[12]
Teneinde een veroordeling door het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
te vermijden
[13]
voerde minister van Justitie
Piet Vermeylen
tijdens de
Regering Lefevre-Spaak
met de wet van 30 juni 1961 betreffende de epuratie inzake burgertrouw, de zgn.
wet-Vermeylen
in, een in allerijl bedacht soort
collectieve gratie
of eerherstel. Door het afschaffen van het artikel 123 sexies van het
Strafwetboek
(dat collaboratie bestrafte met ontzetting uit de politieke en burgerrechten) werden veroordeelden tot minder dan drie jaar gevangenisstraf automatisch in al hun rechten hersteld. Veroordeelden van drie tot 10 jaar werden in hun rechten hersteld indien ze een verzoekschrift indienden bij de Minister van Justitie en een ereverklaring aflegden de wetten van het Belgische volk getrouw te zullen naleven. Bij veroordeelden tot langer dan 10 jaar was een (langdurige en complexe) procedure voor de rechtbank nodig. De wet gaf geen passief en actief stemrecht terug aan veroordeelden die tot meer dan vijf jaar gevangenisstraf werden veroordeeld.
[14]
Een klein aantal personen weigerde om principiele redenen gebruik te maken van de mogelijkheden van deze wet.
- Hendrik ELIAS,
25 jaar Vlaamse Beweging, 1914-1939
, I, 1969.
- M. VAN HAEGENDOREN,
Het aktivisme op de kentering der tijden
, 1983.
- Daniel VANACKER,
Het aktivistisch avontuur
, 1991.
- Luc HUYSE & Kris HOFLACK,
Repressie. Na de Eerste wereldoorlog
, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1997, blz. 2584-2602.
- Walter GANSHOF VAN DER MEERSCH,
Reflexions sur la repression des crimes contre la Surete de l'Etat Belge
, in: Revue de droit penal et de criminologie, 1946-47, blz. 97-182.
- J. GILISSEN,
Etude sur la repression de l'incivisme
, in: Revue de droit penal et de criminologie, 1950-51, blz. 513-621.
- NEMROD (=Renaat DE MUYT),
Het feest van de haat
, 1966.
- Raymond DERINE,
Repressie zonder maat of einde?
, 1977.
- Lode WILS,
Honderd jaar Vlaamse Beweging
, II, Leuven, 1985.
- Louis DE LENTDECKER,
Tussen twee vuren
, 1985.
- Wilfried PAUWELS,
De verdachten van september '44, Illegale interneringen tijdens de repressie
, Uitgeverij De Nederlanden, Antwerpen, 1990.
- Luc HUYSE e. a.,
Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in Belgie, 1942-1952
, 1991.
- Luc HUYSE & Kris HOFLACK,
Onverwerkt verleden: een naschrift
, 1994.
- Frank SEBERECHTS,
Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie
, 1994.
- Luc VANDEWEYER (na Wereldoorlog I), Luc HUYSE & Kris HOFLACK, (na Wereldoorlog II), Manu RUYS (Beeldvorming),
Repressie
, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998.
- Luc VANDEWEYER (Wereldoorlog I) & Luc HUYSE (Wereldoorlog II),
Amnestie
, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 1998.
- Helen GREVERS,
Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en Belgie, 1944-1950
, 2013.
- Koen AERTS, '
Repressie zonder maat of einde?' De juridische reintegratie van collaborateurs in de Belgische staat na de Tweede Wereldoorlog
, 2014.
- Jan LENSEN,
De foute oorlog. Schuld en nederlaag in het Vlaamse proza over de Tweede Wereldoorlog
, Antwerpen, Garant, 2014.
- Tom COBBAERT,
Ondergewaardeerd erfgoed? Repressieaanvragen in het ADVN
, in: ADVN-mededelingen, nr. 60, 2018.
- Koen AERTS,
Kinderen van de repressie. Hoe Vlaanderen worstelt met de bestraffing van de collaboratie
, 2018.
- Tom Lanoye
,
De draaischijf
(2022)
ISBN 9789044649321
- Rezsohazy, Elise
,
Dimitri Roden, Stanislas Horvat, Dirk Luyten
(
26 september 2023
).
De laatste 242. De terechtstelling van collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog
.
Lannoo
.
ISBN 9789401485180
.
- Antoon Vrints,
De afrekening. Geweld tegen collaborateurs in Antwerpen, 1918 en 1944-1945
(15 februari 2024)
ISBN 9789464750690
Bronnen
- ↑
http://warpress.cegesoma.be/nl/node/40159
- ↑
De Belg, 15 januari 1942, p. 3
- ↑
Luc Huyse en Steven Dhondt, Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in Belgie, 1942-1952, uitg. Kritak 1991
- ↑
Vandeweyer, Luc, De oorlog met Belgie - De geschiedenis van het Vlaams-Nationaal Verbond, Ons erfdeel, jaargang 38, januari-februari 1995
- ↑
Historici werpen nieuw licht op processen van terechtgestelde collaborateurs: ‘Er bestaat weinig twijfel over gepleegde feiten’
.
De Morgen
(
18 oktober 2023
).
- ↑
Daarvan werden er 1247 uitgesproken op tegenspraak, en 1693 bij verstek.
- ↑
Vanhaelewyn, Mathieu,
De laatste salvo's
, Borgeroff & Lamberigts, 224 p., in ‘De meeste terechtgestelden werden voorgoed uit de geschiedenis geschoten’, Stevens Jan, Knack, 29 juni 2016
- ↑
Wouters Nico
,
Straf- en zuiveringsdossiers na WO II als bron voor lokale geschiedschrijving, (pdf), SOMA-CEGES, mei 2012
. Gearchiveerd op
11 december 2015
. Geraadpleegd op
27 december 2017
.
- ↑
De Wilde, Maurice,
De Repressie, Belgie bestraft zijn ontrouwen...deel 1
, BRT, 12 juli 1991
- ↑
Belgisch Staatsblad
, 1-2 oktober 1945, p. 204-2012; Minister
Albert de Vleeschauwer
vergeleek deze maatregel in 1949 met de
burgerlijke dood
: "De veroordeelde wordt zelfs nog belet zijn kost te verdienen".
- ↑
Martens, Wilfried, De Memoires, "Luctor et emergo", Lannoo, 2006, p. 45
- ↑
De Wilde, Maurice, De Repressie - Belgie bestraft zijn ontrouwen...deel 3, BRT, 26 juli 1991
- ↑
Luyten, Dirk, DE WET VERMEYLEN, 30 juni 1961, CegeSoma
- ↑
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 4 van de wet van 30 juni 1961 betreffende de epuratie inzake burgertrouw, Kamer van Volksvertegenwoordigers (zitting 1985-1986), 1 juli 1986
|