Een
leraar
/
lerares
in het
basisonderwijs
draagt kennis en vaardigheden over aan leerlingen van een basisschool.
Genderneutrale
termen zijn
leerkracht
en
onderwijsgevende
. Voor leerkrachten in het basisonderwijs wordt vaak de term
onderwijzer(es)
. gebruikt.
Een onderwijzer of onderwijzeres geeft les in (bijna) alle vakken in het
basisonderwijs
en krijgt daarvoor een speciale opleiding. Soms treedt een "bijzonder leermeester" of
vakleerkracht
op voor de vakken
lichamelijke opvoeding
, godsdienst of
niet-confessionele zedenleer
, in Nederland ook wel voor muziek en
handvaardigheid
.
Leraren in het
voortgezet
of
secundair onderwijs
geven een of enkele vakken, en zijn door een speciale lerarenopleiding of werk daarvoor opgeleid. Veel
docenten in het hoger onderwijs
, zeker aan universiteiten, geven niet alleen gespecialiseerd onderwijs maar verrichten ook onderzoek.
Buiten het onderwijs wordt de term docent of leraar ook gebruikt, zoals bij sport en cultuur. Ook in bepaalde
religies
hanteert men de leraar, zoals in het
jodendom
en
katholicisme
, zo is de
bisschop
, de 1e leraar, herder en bestuurder van zijn
bisdom
.
In Nederland zijn leraar en
docent
synoniemen, in Vlaanderen gebruikt men het woord docent vrijwel alleen voor leerkrachten in het universitair onderwijs.
Om in Nederland onderwijs op basisscholen te mogen geven moet een pedagogische
hoger beroepsonderwijs
(hbo-)opleiding worden doorlopen, de zogenoemde
pedagogische academie voor het basisonderwijs
(pabo), of een lerarenopleiding voortgezet onderwijs (lvo) aan een Hogeschool. Zowel pabo als lvo duurt drie of vier jaar en leidt op tot "
Bachelor of Education
".
Tot 1957 was het in Nederland verboden voor een getrouwde vrouw om als
ambtenaar
(waaronder ook als onderwijzeres) werkzaam te zijn, waardoor een lesgevende vrouw altijd juffrouw was. Tot heden is het gebruikelijk dat een onderwijzeres met "juffrouw" (of "juf") wordt aangesproken, zelfs als ze getrouwd is - dus niet met de in andere situaties gangbare vorm "mevrouw".
Mannelijke onderwijzers worden vanouds aangesproken met "meester" en soms ook wel als "meneer". Sedert het einde van de 20e eeuw komt daarna vaak de voornaam ("meneer Wim" en "juf Anneke"), terwijl de onderwijzers vanouds alleen met de achternaam bekend waren.
Op
Aruba
wordt de mannelijke onderwijzer "meneer" genoemd en de vrouwelijke onderwijzer wordt "juffrouw", "juf" of "juffie" genoemd. Sommige leerlingen noemen de vrouwelijke onderwijzer een "jufferd".
In Vlaanderen wordt men onderwijzer(es) in het
lager onderwijs
na een driejarige opleiding "
Bachelor
in onderwijs: lager onderwijs". Om aan deze opleiding te beginnen, moet men in het bezit zijn van het diploma
secundair onderwijs
. De vroegere onderwijsopleiding ("
normaalschool
") werd bij de schaalvergroting in het hoger onderwijs ondergebracht bij de grotere
hogescholen
.
Onderwijzer is de aanduiding voor een leraar op een
basisschool
of
lagere school
. De onderwijzer wordt door de leerlingen over het algemeen meester of
juf(frouw)
genoemd. De leiding van een basisschool is in handen van de hoofdonderwijzer, nu meestal aangesproken met de titel
directeur
.
Bij een aanstelling van 1,0
fte
heeft de leraar in het Nederlandse basisonderwijs een werktijd van circa 46 uur/week (2017). Daarvan besteedt de onderwijzer circa 38 % aan lesgeven, 15% aan voorbereiding en nakijken, 5% aan leerlingencontact, 20% aan overleg en administratie, 5% aan scholing en de rest aan overige taken.
[1]
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑
Aob (2017) Tijdsbesteding leraren po en vo
|