Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Bij een
sterfhuisconstructie
worden levensvatbare onderdelen van een onderneming verkocht, zodat ze kunnen blijven voortbestaan. De niet levensvatbare onderdelen blijven achter in een bedrijf dat niet kan voortbestaan: het sterfhuis dat vervolgens
failliet
gaat. Feitelijk is er sprake van een
doorstart
. De verkoopprijs van de onderdelen die verkocht worden mag niet lager zijn dan de werkelijke waarde, omdat dan de schuldeisers zouden worden benadeeld.
Hoewel de
surseance van betaling
in principe is bedoeld als doorstartprocedure is deze in praktijk niet effectief en leidt dit in de praktijk alsnog tot faillissement (men zegt dan ook dat de surseance het
voorportaal
tot het faillissement is). Een faillissement is echter in principe een
liquidatieprocedure
: de werknemers worden ontslagen en alle activa worden openbaar verkocht teneinde de crediteuren te betalen. Wanneer zich in principe nog levensvatbare onderdelen in de groep bevinden die op zich als zelfstandige (winstgevende) onderneming(en) kunnen functioneren, wordt in feite economisch potentieel vernietigd.
De levensvatbare onderdelen worden afgesplitst en in een nieuwe onderneming ingebracht. Er wordt bijvoorbeeld een nieuwe holding opgericht die winstgevende onderdelen koopt en de bijbehorende arbeidscontracten overneemt. Hierdoor kan de 'kern-onderneming' voortbestaan. De achterblijvende onderdelen gaan vervolgens de faillissementsprocedure in. Het begrip werd geintroduceerd door
econoom
en
commissaris
Lenze Koopmans
tijdens het
OGEM-debacle
. Bij OGEM leidde dit er destijds toe dat slechts 3% van de werknemers werden ontslagen. Dit illustreert het voordeel: er vallen minder ontslagen en de onderneming blijft bestaan.