Jan de Koning
(
Zwartsluis
,
31 augustus
1926
?
Leiden
,
9 oktober
1994
) was een
Nederlands
politicus
van de
Anti-Revolutionaire Partij
(ARP) en het
Christen-Democratisch Appel
(CDA). Hij was lid van de
Eerste Kamer
en
Tweede Kamer der Staten-Generaal
en was vervolgens minister op verschillende beleidsterreinen in de achtereenvolgende kabinetten
Van Agt I
,
Van Agt II
,
Van Agt III
,
Lubbers I
en
Lubbers II
.
Jan de Koning werd geboren in het
Overijsselse
Zwartsluis, waar zijn vader
Dirk de Koning
gemeentesecretaris was en van 1936 tot 1942 en van 1945 tot 1962 burgemeester. De Koning raakte tijdens de
Tweede Wereldoorlog
betrokken bij het
verzet
. Vanaf 1943 was hij betrokken bij wapendroppings en hielp hij bij de verspreiding van illegale kranten. Na de Tweede Wereldoorlog meldde de Koning zich vrijwillig als soldaat voor de strijd in
Nederlands-Indie
. In de rang van
korporaal
fungeerde hij hier enige tijd als
pelotonscommandant
. Vanaf 1948 studeerde De Koning sociale geografie aan de
Rijksuniversiteit Utrecht
en in 1958 deed hij doctoraalexamen. Hierop werkte hij als wetenschapper in Den Haag en Amsterdam (
VU
). In 1964 werd hij secretaris van de
Christelijke Boeren- en Tuindersbond
(CBTB). Later werd De Koning lid van het parlement: tussen 1969 en 1971 in de
Eerste Kamer
voor de ARP (tegelijkertijd nog steeds secretaris van de CBTB) en tussen 1971 en 1977 in de
Tweede Kamer
. In de Tweede Kamer hield hij zich bezig met landbouw en ontwikkelingssamenwerking. In de periode van zijn Tweede Kamerlidmaatschap zat hij ook in het
Europees Parlement
. Daarnaast was hij tussen 1969 en 1974 vicevoorzitter en waarnemend voorzitter van de ARP.
De Koning was een voorstander van christendemocratische samenwerking tussen
KVP
, ARP en
CHU
, die tot het CDA zou leiden. Hij was voorstander van het
kabinet-Den Uyl
, maar besefte dat dit de christendemocratische samenwerking in de weg kon staan: KVP en ARP zaten wel in dit kabinet, de CHU niet. De Koning moest er daarom voor zorgen dat de KVP en de ARP niet van de CHU af zouden drijven, en trad meerdere malen op als bruggenbouwer op weg naar het CDA. De Koning was in de jaren '80 driemaal
informateur
bij
kabinetsformaties
. Hierbij kwamen zijn samenbindende capaciteiten ook van pas.
Bij het aantreden van het
kabinet-Van Agt I
in december 1977 werd De Koning minister voor
Ontwikkelingssamenwerking
. In
Van Agt II
en
III
(1981-82) was hij minister van Landbouw en Visserij, namens het CDA.
Tijdens de
kabinetsformatie van 1982
gaf
Dries van Agt
onverwacht aan dat hij niet langer beschikbaar was als
premier
. Van Agt wilde De Koning naar voren schuiven als premier. De Koning vond echter dat
Ruud Lubbers
meer geschikt was als premier. Bovendien vond zijn vrouw het premierschap fysiek te zwaar voor haar man. De Koning zelf zag zich meer geschikt als 'tweede man', waarmee hij meer het belang van het land zou kunnen dienen. Lubbers werd premier. In deze periode was De Koning een invloedrijk politicus. Net als Lubbers was De Koning voorstander van ingrijpende bezuinigingsmaatregelen.
In de eerste twee
kabinetten-Lubbers
(1982-89) was hij
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
. Vanaf het kabinet-Van Agt III had hij ook Nederlands-Antilliaanse Zaken (en later ook Arubaanse Zaken) in zijn portefeuille. In die functie was hij verantwoordelijk voor het verkrijgen van de
status aparte
van
Aruba
in 1986. Hij legde daarbij de voorwaarde op, dat Aruba na tien jaar het Koninkrijk moest verlaten. Deze consequentie van de status aparte werd door De Konings opvolger op Antilliaanse Zaken,
Ernst Hirsch Ballin
, weer ongedaan gemaakt.
In 1989 kwam er een einde aan zijn ministerschap. Na die tijd was De Koning onder andere staatsraad in buitengewone dienst bij de
Raad van State
,
buitengewoon hoogleraar
aan de Sociologische Faculteit van de
Rijksuniversiteit Groningen
, en in 1992 was hij voorzitter van een externe Kamercommissie die over kiesstelsel en kabinetsformatie moest rapporteren (
Commissie-De Koning
). Bij het verlaten van
Lubbers II
kreeg hij het
Grootkruis in de Orde van Oranje-Nassau
opgespeld.
De Koning was een bevlogen, maar ook een nuchter, pragmatisch en krachtdadig politicus. Hij was sterk verknocht aan het politieke bedrijf, maar kende geen persoonlijke geldingsdrang. Hij viel op door zijn taalgebruik, met veel aan de landbouw ontleende uitdrukkingen, maar ook doordat hij erg veel rookte.
De Koning was van huis uit
gereformeerd
, maar stapte in de jaren '60 over naar de
Nederlandse Hervormde Kerk
. De Koning overleed op 68-jarige leeftijd in de herfst van 1994. Hij was getrouwd en had twee zoons.
- Peter Bootsma
(2023):
'Als het niet kan zoals het moet...' Jan de Koning, een biografie
, Boom, Amsterdam.