Hemofilie
[6]
[7]
of
bloederziekte
[6]
[7]
is een
erfelijke
stoornis in de gehele
bloedstolling
. Het
bloed
kan niet goed stollen omdat een bepaalde
stollingsfactor
in het bloed ontbreekt. Er zijn twee typen hemofilie. Bij hemofilie A heeft de patient onvoldoende factor VIII; wanneer er te weinig factor IX is, spreken we van hemofilie B. Hemofilie komt vrijwel uitsluitend voor bij mannen, omdat de productie van factoren VIII en IX wordt geregeld door een gen op het X-chromosoom en het defectieve gen slechts recessief wordt overgeerfd. Slechts in zeer zeldzame gevallen komt hemofilie ook bij vrouwen voor, namelijk wanneer ze op beide X-chromosomen het defectieve gen hebben. Een tekort van een van de andere stollingsfactoren heet niet hemofilie maar is een ander stollingsprobleem. Hemofilie is een tamelijk zeldzame ziekte, ongeveer 1 op de 10.000 mensen heeft hemofilie. Hemofilie A komt het meest voor (80%).
Bij hemofilie blijft de patient bij een
verwonding
of
inwendige bloedingen
langer bloeden dan mensen zonder hemofilie, ook bij een relatief klein ongeval zoals een sneetje of een bloedneus. Blauwe plekken of hematomen kunnen al het gevolg zijn van een niet al te ernstig trauma. Het duurt bovendien lang voor een blauwe plek bij iemand met hemofilie verdwenen is. Als deze ziekte onbehandeld blijft kan bloedarmoede ontstaan en hemofilie kan indirect zelfs leiden tot de dood. Bijzonder schadelijk zijn bloedingen in het hoofd en in de gewrichten (vooral enkels, knieen, schouders en heup). Als die onbehandeld blijven kunnen ze leiden tot blijvende invaliditeit. Inwendige bloedingen zijn zeer pijnlijk.
Een wijdverbreid misverstand over hemofilie is dat een sneetje al zou kunnen leiden tot doodbloeden. Weliswaar kan het dagen duren voor een kleine wond in de huid helemaal dicht is, wat vrij lastig is, maar uiteindelijk zal het bloed wel stollen zonder al te veel bloedverlies.
Er zijn verschillende gradaties te onderscheiden: ernstige hemofilie waarbij al bloedingen spontaan kunnen ontstaan; matige hemofilie waarbij bloedingen meestal ontstaan na een duidelijke aanleiding en milde hemofilie waarbij bloedingen meestal alleen ontstaan na een ernstig ongeluk of een operatie.
De symptomen van hemofilie A en B zijn afhankelijk van de ernst van de aandoeningen en voor beide typen identiek:
- Grote blauwe plekken
- Bloedingen in spieren en gewrichten, vooral de knieen, elleboog, en enkels
- Spontane bloedingen (zonder duidelijke oorzaak)
- Langdurig nabloeden bij verwondingen, tandheelkundige ingrepen of operaties
- Ernstige interne bloedingen in vitale organen na een ernstig ongeval
- Hersenbloedingen
Hemofilie wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door een mutatie in een gen dat codeert voor een van de stollingsfactoren. Hemofilie kent een geslachtsgebonden
recessieve
overerving. Aangezien het hemofilie-gen zich op het X-
chromosoom
bevindt komt de aandoening vrijwel uitsluitend voor bij mannen. De aandoening komt bij vrouwen pas aan het licht als beide X-chromosomen een
gemuteerd
gen
bevatten, of als gedurende de embryonale periode alle gezonde X-chromosomen worden uitgeschakeld bij
X-inactivatie
.
Hemofilie is tegenwoordig redelijk goed te behandelen. De ontbrekende stollingsfactoren worden dan regelmatig door injectie toegediend, zodat bloedingen worden voorkomen. Indien er toch een bloeding optreedt kan die met dezelfde stollingsfactoren worden gestopt. De behandeling kan wel bijwerkingen met zich meebrengen, zoals de vorming van antistoffen. Dat maakt de behandeling moeilijker, maar in de meeste gevallen niet onmogelijk. Een goede behandeling staat of valt met de beschikbaarheid van de benodigde stollingsfactoren.
Hemofilie is als bloederziekte al eeuwen bekend. Pas sinds 1964 is hemofilie met stollingsmiddelen te behandelen. De bekendste moderne stollingsmiddelen zijn factor VIII en factor IX. Deze eiwitten worden door farmaceutische bedrijven uit menselijk bloedplasma geisoleerd of geproduceerd met recombinant-DNA-technieken. Zij zorgen er alle voor dat er - tijdelijk - voldoende stollingsmiddel in het bloed van de patient aanwezig is, zodat bijvoorbeeld bij een operatie een normale stollingsgraad kan worden bereikt.
De behandeling met uit menselijk bloed vervaardigde stollingsmiddelen heeft rampzalige gevolgen gehad voor een deel van de hemofiliepopulatie. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw zijn uit menselijk bloed vervaardigde stollingsmiddelen besmet geraakt met
Hiv
. Zo is 17% van de Nederlandse hemofiliepatienten met hiv geinfecteerd geraakt. Velen van hen zijn overleden aan de gevolgen van aids. Langs dezelfde weg van toediening van stollingsmiddelen is (ook voor 1980) 66% van de Nederlandse hemofiliepatienten besmet geraakt met het hepatitis C-virus. Plasmaproducten zijn sinds 1985 veilig voor hiv en sinds 1992 voor hepatitis C. In toenemende mate is recombinant-factor VIII in gebruik.
[8]
Opereren van hemofiliepatienten kan lastig zijn doordat het lichaam na verloop van tijd
immuun
kan worden voor een stollingsmiddel. Een relatief eenvoudig ongeluk, zoals een gebroken heup na een val, kan daarom al een groot probleem zijn. Er moet immers voldoende stollingsmiddel toegediend worden om eventuele inwendige bloedingen te stoppen, waarna het nog maar de vraag is of het lichaam nog meer stollingsmiddel opneemt voor een eventueel daaropvolgende operatie.
Prof.
Thierry VandenDriessche
en Prof.
Marinee Chuah
van de
Vrije Universiteit Brussel
onderzoeken de mogelijkheden van verbeterde behandelingswijzen voor hemofilie, waaronder ook de mogelijkheid van gentherapie. Beide onderzoekers slaagden er als eersten in met gentherapie een blijvende genezing van hemofilie A tot stand te brengen bij muizen. Bij proeven op grotere dieren botste men op problemen. Met een onderzoeksproject wil de VUB-onderzoeksgroep de mechanismen ophelderen die verantwoordelijk zijn voor het falen van gentherapie bij hemofiliepatienten.
In meerdere Europese koninklijke families komt hemofilie voor. Koningin
Victoria van Engeland
droeg het (recessieve)
allel
over aan haar zoon Leopold en aan twee van haar dochters: Alice en Beatrice. Alice droeg het gen via haar dochter Alexandra, de latere tsarina van Rusland, over aan haar kleinzoon de tsarevitch
Aleksej
. Hij was wellicht de beroemdste hemofiliepatient. Om zijn aandoening te genezen schakelden zijn ouders,
Nicolaas II van Rusland
en
Alexandra Fjodorovna
, de gebedsgenezer
Raspoetin
in. Via Beatrice kwam de ziekte in het Spaanse koningshuis terecht. Op dit moment zijn er geen leden van Europese vorstenhuizen bekend met hemofilie.
De koppeling met het vrouwelijke geslachtschromosoom moet 3000 jaar geleden bekend zijn geweest bij de Joden. Het was een moeder toegestaan de
besnijdenis
van haar zoon achterwege te laten als een oudere broer hevig gebloed had na diens besnijdenis en als de moeder een zus had bij wier zoons zich hetzelfde probleem voordeed.
[9]
De bovenstaande stamboom toont een rode streep bij de mannen die leden aan hemofilie en bij de vrouwen die draagster waren. Enkele conclusies:
- Leopold kan het gen alleen van zijn moeder Victoria geerfd hebben (want overerving van vader op zoon is niet mogelijk, want jongens erven geen x-chromosomen van hun vaders en bovendien was Albert, de man van Victoria, gezond) en dus was Victoria draagster.
- Eduard VII was gezond, heeft het gen dus niet geerfd en dus is ook zijn nageslacht gezond.
- Aleksej had hemofilie en dus was zijn moeder Alexandra draagster. Van de (niet getoonde) zussen van Aleksej is niet bekend of ze draagster waren, want ze hadden geen kinderen.
- Alice (dochter van Leopold) had een vader met hemofilie en was dus draagster, zoals ook blijkt uit het feit dat ze een zoon had met hemofilie.
Vonwillebrandfactor
Literatuurverwijzingen
- ↑
Pinkhof, H. (1935).
Vertalend en verklarend woordenboek van uitheemsche geneeskundige termen.
(2de druk). Haarlem: De Erven F. Bohn.
- ↑
Kraus, L.A. (1844).
Kritisch-etymologisches medicinisches Lexikon
(Dritte Auflage). Gottingen: Verlag der Deuerlich- und Dieterichschen Buchhandlung.
- ↑
Reuter, P. (2007).
Springer Klinisches Worterbuch.
Heidelberg: Springer Medizin Verlag.
- ↑
Dunglison, R. & Stedman, T.L. (1903).
A dictionary of medical science
(23rd edition). Philadelphia/New York: Lea Brother & Co.
- ↑
a
b
Dunglison, R. (1856).
Medical lexicon. A dictionary of medical science
(13th edition). Philadelphia: Blanchard and Lea.
- ↑
a
b
Jochems, A.A.F. & Joosten, F.W.M.G. (1997).
Coelho Zakwoordenboek der geneeskunde
(25ste druk). Arnhem: Elsevier/Koninklijke PBNA.
- ↑
a
b
Everdingen, J.J.E. van, Eerenbeemt, A.M.M. van den (2012).
Pinkhof Geneeskundig woordenboek
(12de druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
- ↑
Medisch Contact
, 10 juni 2008, Smit, H.J., Mauser-Bunschoten, E.P., de Knecht, A.: “Hemofiliepatient wordt ouder”
- ↑
Steve Jones, hoofdstuk 4 in
The Language of the Genes - Biology, History and the Evolutionary Future
, herwerkte uitgave, Flamingo (HarperCollins) 2000.
|