Autonomisme
is een verzameling
linkse
politieke en sociale bewegingen en theorieen die in de jaren 70 opgeld deden in Europa en gekenmerkt worden door een anti-autoritaire grondhouding en een nadruk op buitenparlementair
activisme
.
De autonome beweging komt voort uit de Italiaanse
arbeidersbeweging
, waar denkers als
Giovanni Arrighi
,
Antonio Negri
,
Mario Tronti
en
Paolo Virno
in de jaren 60 en 70 een nieuwe invulling aan het
marxisme
probeerden te geven.
De socioloog Arrighi en zijn studenten mengden zich onder de Italiaanse arbeidersklasse en kwamen erachter dat de (politiek bewuste) arbeiders de gevestigde
vakbonden
, de (gematigde)
Communistische Partij
en de politiek in het algemeen als repressief beschouwden.
Mechanisering
en
automatisering
, door de vakbonden geduid als banenvernietigers, beschouwden de arbeiders juist als een potentiele bevrijding uit het keurslijf van de fabriek. Op basis van de opgedane inzichten en de ideeen van de vooroorlogse denker
Gramsci
kwam Arrighi tot het idee van
arbeidersautonomie
(
autonomia operaia
): in kleine, autonome groepen zouden arbeiders en intellectuelen samen optrekken in de
klassenstrijd
. De intellectuelen verschaften duiding van hoe de lokale, autonome strijd in de bredere maatschappelijke en internationale ontwikkeling paste, maar namen niet de leiding.
[1]
Vanuit de autonome groepen klonk, vooral nadat Antonio Negri zich als leidende figuur had gevestigd, een veel radicaler geluid dan vanuit de communistische partij kwam (en dan Arrighi zich had voorgesteld
[1]
). De centraal geleide strijd om loon en arbeidsvoorwaarden maakte plaats voor een herwaardering van kleinere daden van antikapitalistisch verzet, zoals werkweigering,
wilde stakingen
,
kraken
, kruimeldiefstal, sabotage of wilde actie tegen vormen van sociaal onrecht die de communisten als afleiding van “hoofdtegenstelling” (arbeid-kapitaal) zouden hebben beschouwd. De ideeen van de autonomen verspreidden zich buiten Italie naar onder meer Duitsland en Nederland, waar vooral in (West-)Berlijn en Amsterdam een grote kraakbeweging opkwam. In de gekraakte panden en terreinen, wel aangeduid als
tijdelijke autonome zones
(een term van de
Situationisten
) experimenteerden de autonomen met alternatieve vormen van samenleven.
De autonomen zagen hun acties in een grotere, politieke strijd, terwijl een deel van de anarchistische beweging uit die tijd zich steeds meer richtte op levensstijl. In de jaren 80 verzandde echter ook de autonomenbeweging, die zich eveneens grotendeels terugtrok achter de muren van diens kraakpanden. Het
andersglobalisme
, te beginnen met de opstand van de
Mexicaanse
Zapatistas
in 1994, bracht een politiek ideaal terug in de beweging; dit was echter niet langer het totale einde van het
kapitalisme
, maar het bieden van lokale alternatieven voor kapitalistische verhoudingen, zoals zelfbeschikking voor de inheemse boeren in Zuid-Mexico of invoering van een
basisinkomen
.
[2]
Als belangrijke werken van autonome theorie gelden:
Bronnen, noten en/of referenties
Bronnen
- "Autonomism as a global social movement" by Patrick Cuninghame. WorkingUSA: The Journal of Labor and Society. Volume 13 (December 2010): 451?464. ISSN 1089-7011
- Georgy Katsiaficas. The Subversion of Politics: European Autonomous Social Movements and the Decolonization of Everyday Life, AK Press 2006
- Autonomia: Post-Political Politics, ed. Sylvere Lotringer & Christian Marazzi. New York: Semiotext(e), 1980, 2007.
ISBN 1-58435-053-9
,
ISBN 978-1-58435-053-8
Noten
|