Anton Friedrich Wilhelm (von) Webern
(
Wenen
,
3 december
1883
?
Mittersill
,
15 september
1945
) was een
Oostenrijks
componist
en als leerling van
Arnold Schonberg
lid van de
Tweede Weense School
. Als zeer vooruitstrevend componist is zijn invloed op met name de naoorlogse
avant-garde
nauwelijks te overschatten.
Webern wordt 3 december 1883 geboren in Wenen als zoon van de mijnbouwkundige Carl von Webern en zijn vrouw Amalie Geer. Het adellijk voorvoegsel "von" werd na de Eerste Wereldoorlog in Oostenrijk weggelaten, ofschoon Webern het in de jaren 30 en 40 wel weer gebruikte. In 1890 verhuist het gezin naar
Graz
en in 1894 naar
Klagenfurt
, waar hij piano- en cellolessen krijgt van Edwin Komauer en met zijn zusjes Maria (geb. 1881) en Rosa (geb. 1886) een cellotrio vormt.
Webern gaat in september 1902
muziekwetenschap
studeren onder
Guido Adler
aan de
Universiteit van Wenen
. In 1906 promoveert hij op een
dissertatie
over de
Choralis Constantinus
van
Renaissancecomponist
Heinrich Isaac
. De strikte manier van componeren en de virtuoze verschijningsvormen van
polyfonie
in diens muziek (en die van zijn tijdgenoten) zouden zijn eigen werk diepgaand beinvloeden.
Na een blauwe maandag bij
Hans Pfitzner
studeert hij compositie bij
Arnold Schonberg
, die een levenslange invloed zal blijken te zijn. In 1908, als zijn leermeester de
atonaliteit
al bereikt heeft, durft hij zijn werken voor het eerst van opusnummers te voorzien: Opus 1 is een
passacaglia
. Moeder Amalie is dan reeds overleden, op 7 september 1906, een voor Webern dramatische gebeurtenis die jarenlang, ongeveer tot en met
Sechs Stucke Fur Orchester op. 6
(1909), zijn werk zal kleuren.
Op 22 februari 1911 trouwt Webern met zijn nicht Wilhelmine Mortl, waar hij tijdens een wandelvakantie in 1905 verliefd op is geworden. Op 9 april wordt in
Berlijn
hun dochter Amalie geboren en op 17 februari 1913 in
Stettin
dochter Maria. Op 17 oktober 1916, als Webern oorlogsvrijwilliger is, wordt zoon Peter in Wenen geboren en op 30 november 1919 dochter Christine. Eerder dat jaar, op 10 augustus, overlijdt zijn vader Carl.
Omdat zijn eigen werk weinig gewaardeerd wordt, voorziet hij in zijn levensonderhoud vooral als dirigent en muziekdocent. De uitvoeringen van zijn minimale composities vallen niet op zoals dat bij Schonberg en
Alban Berg
wel het geval is. Deze twee componisten zullen later met Webern tot de boegbeelden worden gerekend van de Tweede Weense School. Die onbekendheid komt evenwel goed uit na de
Anschluss
van Oostenrijk bij nazi-Duitsland in 1938, want hoewel zijn als
entartet
bestempelde muziek meteen verboden wordt, wordt hij zelf niet vervolgd en kan hij in Oostenrijk blijven wonen en werken. Webern is mede daardoor na de oorlog en na zijn dood wel van nazi-sympathieen beschuldigd, maar dat is twijfelachtig. Zijn verhouding tot het nazisme is op zijn minst ambivalent te noemen. In zijn persoonlijke geschriften komen antisemitisch aandoende passages voor, maar Webern blijft ook openlijk bevriend met joodse collega's en componisten. Hij helpt hen soms ook bij door de oorlog ontstane moeilijkheden, hoewel zijn eigen financiele situatie sinds het einde van de jaren 30 uiterst penibel is.
Op 14 februari 1945 komt zoon Peter om het leven als de trein waar hij als soldaat in zit, wordt beschoten.
In maart 1945 verhuist Webern naar Mittersill in de Oostenrijkse deelstaat
Salzburg
, waar hij op 15 september 1945 per ongeluk wordt doodgeschoten.
Op de avond van 15 september 1945 ging Webern naar buiten om een sigaar te roken. Toevallig vond net een politie-operatie plaats om zijn schoonzoon Benno Mattel, een voormalig SS'er die verdacht werd van
zwarthandel
, te arresteren. Raymond Norwood Bell, een compagnieskok uit North Carolina, was een van de soldaten die aan de actie deelnamen. Bell hoorde iets buiten de kamer waarin ze Mattel vasthielden, ging op onderzoek uit, stuitte op Webern en vuurde drie schoten af. Webern werd naar binnen gedragen en overleed kort daarna op de sofa. Zijn laatste woorden waren: "Het is voorbij."
Bell verklaarde later dat hij door Webern, die toen 61 jaar was en verzwakt door de oorlogstoestand, was aangevallen. Tien jaar na het incident stierf Bell aan de gevolgen van langdurig overmatig alcoholgebruik, toegeschreven aan de schuld die hij voelde over wat er was gebeurd.
Van Weberns jeugdwerken, die nog geen opusnummer dragen, heeft vooral
Im Sommerwind
uit 1904 enige vermaardheid verworven. Het is een symfonisch gedicht voor een grotere orkestbezetting dan Webern ooit later heeft voorgeschreven en staat nog geheel in de traditie van de late
romantiek
. Het stuk werd in 1962, lang na Weberns dood, voor het eerst uitgevoerd. Sindsdien figureert het af en toe op de concertagenda's en is het ook een aantal malen op de plaat gezet.
[2]
Opus 1 en 2 zijn nog duidelijk tonale werken, maar al vrij snel pikte Webern de
vrije atonaliteit
op van zijn leermeester. De werken uit die periode zijn vaak ultrakort, net zoals bij Schonberg het geval was. Een drama als
Erwartung
heeft hij echter nooit geschreven.
Vanaf Op. 17 (1925) is zijn werk in het
twaalftoonssysteem
geschreven. De overgang van vrije atonaliteit naar
dodecafonie
is in het werk van Webern een zeer wezenlijke: anders dan bij Schonberg en Berg veranderde zijn stijl van componeren er radicaal door. De twaalftoonsrij is werkelijk de kern van het werk, die eindeloos contrapuntisch, canonisch en anderszins wordt bewerkt. De reeks bestaat vaak uit vier cellen van drie tonen die afzonderlijk gemanipuleerd worden en die weleens
elkaars
getransponeerde
kreeft
of
omkering
zijn. d-f-fis?b-bes-gis?cis-c-a?es-e-g is bijvoorbeeld een twaalftoonsrij die van Webern had kunnen zijn: het derde blokje van drie is de kreeft van het eerste blokje, het vierde blokje is er de omkeringskreeft van. De
variatie
was een van zijn favoriete compositievormen, naast de
canon
.
Wat, behalve de ongelofelijke strengheid, verder opvalt aan zijn werk, is de beknoptheid waarmee hij schreef. Als dirigent had hij dagelijks te maken met de kosmisch vormgegeven meesterwerken van
Bruckner
en
Mahler
, maar de enige
symfonie
die hij zelf heeft geschreven duurt niet langer dan tien minuten. Zijn totale gepubliceerde werk kan op een avond worden uitgevoerd.
Zijn doorbraak kwam pas na zijn dood, toen onder anderen
Pierre Boulez
, pionier van de
seriele muziek
, hem prees om de strikte manier waarop hij het twaalftoonssysteem toepaste, iets waar Schonberg hem juist om bekritiseerd had. Mensen van buiten de seriele wereld hebben zijn muziek vaak steriel en kil genoemd. Zelf vond hij echter dat zijn muziek goed in de Duitse muziektraditie paste en zeer beladen met emoties was.
- Het is voorbij.
Uitgesproken op de sofa in de huiskamer nadat hij was neergeschoten door een Amerikaanse soldaat.
Opusnummers
- Op. 01: - Passacaglia voor orkest
- Op. 02: - "Entflieht auf Leichten Kanen" (lied)
- Op. 03: - 5 George liederen
- Op. 04: - 5 George liederen
- Op. 05: - 5 bewegingen voor strijkkwartet
- Op. 06: - 6 stukken voor orkest
- Op. 07: - 4 stukken voor viool en piano
- Op. 08: - 2 Rilke liederen
- Op. 09: - 6 bagatellen voor strijkkwartet
- Op. 10: - 5 orkeststukken
- Op. 11: - 3 stukken voor cello en piano
- Op. 12: - 4 liederen
- Op. 13: - 4 liederen
- Op. 14: - 6 liederen
- Op. 15: - 5 liederen
- Op. 16: - 5 canons
- Op. 17: - 3 volksteksten
- Op. 18: - 3 liederen
- Op. 19: - 2 liederen
- Op. 20: - Strijktrio
- Op. 21: - Symfonie
- Op. 22: - Kwartet
- Op. 23: - Jone liederen
- Op. 24: - Concert
- Op. 25: - Jone liederen
- Op. 26: - "Das Augenlicht" (voor kamerorkest en koor)
- Op. 27: - Variaties voor piano
- Op. 28: - Strijkkwartet
- Op. 29: - Cantate
n
o
1
- Op. 30: - Variaties voor orkest
- Op. 31: - Cantate
n
o
2
Overige composities (chronologisch)
- 2 stukken voor cello en piano (1899)
- 3 gedichten (1899-1903)
- 8 vroege liederen (1901-1904)
- Avenarius liederen (1903-1904)
- "Im Sommerwind" voor orkest (1904)
- Langzame beweging voor strijkkwartet (1905)
- Strijkkwartet (1905)
- Rondo voor strijkkwartet (1906)
- Beweging voor piano (1906)
- Rondo voor piano (1906)
- Kwintet voor strijkers en piano (1907)
- 5 Dehmel liederen (1906-1908)
- 4 George liederen (1908-1909)
- 5 bewegingen voor strijkkwartet (1909)
- 3 stukken voor strijkkwartet (1913)
- 5 orkeststukken (1913)
- 3 liederen met orkestbegeleiding (1913-1914)
- Sonate voor cello (1914)
- Kinderstuk voor piano (1924)
- Stuk voor piano (1925)
- Beweging voor strijktrio (1925)
Bronnen, noten en/of referenties
|