Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Het
recht van interpellatie
, een uitnodiging tot
debat
aan een minister, is een van de vier rechten die vallen onder de controlerende taak van de
volksvertegenwoordiging
. Het is een recht van de
Staten-Generaal
respectievelijk het
Federaal Parlement van Belgie
.
Voor discussies hebben de leden van de volksvertegenwoordiging het recht van interpellatie. Een debat vindt alleen plaats als 30 leden van de Kamer hiervoor toestemming geven? meestal is dat wel het geval. Tijdens een debat kunnen Kamerleden
moties
indienen. Een motie is een oordeel over het beleid of een verzoek. Over een motie wordt altijd gestemd, maar zelfs als de motie een meerderheid haalt, is de minister niet verplicht zich er iets van aan te trekken. Alleen een
motie van wantrouwen
heeft verstrekkende gevolgen. Met zo’n motie zegt de Kamer haar vertrouwen in de bewindspersoon op, de
minister
(of
staatssecretaris
) moet vervolgens opstappen. Een motie van wantrouwen wordt maar zelden ingediend en nog minder vaak met meerderheid van stemmen aangenomen. Een bewindspersoon wordt in het algemeen gesteund door de
coalitie
van regeringspartijen en die hebben meestal een meerderheid in de Kamer.
Een interpellatie is bij de
Eerste
of
Tweede Kamer
een debat waarin een
minister
ter verantwoording wordt geroepen voor een besluit of uitspraak. Elk Kamerlid kan om een debat vragen, maar het gaat alleen door als ten minste 30 leden van de Kamer ermee instemmen, wat in de praktijk meestal gebeurt.
Op het niveau van
provincies
kan een lid van
Provinciale Staten
vragen om een interpellatie. Het gaat dan om een onderwerp dat niet op de agenda staat waarover de volksvertegenwoordiger de
commissaris van de Koning
of
Gedeputeerde Staten
inlichtingen wil vragen (art. 151 lid 2
Provinciewet
). Op
gemeentelijk
niveau bestaat een vergelijkbaar recht van raadsleden jegens
College van burgemeester en wethouders
en de
burgemeester
(art. 155 lid 2
Gemeentewet
). Ook de
BES-eilanden
kennen een vergelijkbaar recht van
eilandsraadsleden
jegens het
bestuurscollege
en de
gezaghebber
(art. 159 lid 2
WolBES
).
De interpellatie verschilt van de mondelinge of schriftelijke vraag aan de minister, omdat de interpellant doorgaans meer spreektijd krijgt en na de interpellatie de mogelijkheid heeft om een
motie
in te dienen, bijvoorbeeld een motie van aanbeveling of een motie van wantrouwen. Om te kunnen overgaan tot de orde van de dag, wordt meestal tegelijkertijd een eenvoudige motie ingediend. Over de moties wordt gestemd in de
plenaire vergadering
, en doorgaans wordt de eenvoudige motie goedgekeurd, waardoor de andere moties vervallen. Enkel leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben interpellatierecht.