Mohammed Ali Jinnah
(
Karachi
,
25 december
1876
? aldaar,
11 september
1948
) was een
Pakistaans
politicus
.
Hij geldt als de grondlegger van
Pakistan
en was de eerste
gouverneur
van het land (van 1947 tot 1947-1948). In Pakistan duidt men hem vaak aan met de naam
Quaid-e-Azam
, ofwel
Grote Leider.
Op 16-jarige leeftijd ging Jinnah naar
Engeland
om een
opleiding
in de
rechten
te volgen. Twee jaar later studeerde hij af, waarna hij terugkeerde naar huis. Hij vestigde zich in
Bombay
als
advocaat
, na een korte tussenstop in Karachi. Na een wat moeizaam begin van zijn praktijk raakte hij al snel bekend als een zeer goede advocaat. Hij werd vervolgens ook actief in de
politiek
. Zo was hij de assistent van
Dadabhai Naoroji
, het eerste Aziatische lid van het
House of Commons
.
In
1909
werd Jinnah gekozen om plaats te nemen in de
Imperial Legislative Council
: de
volksvertegenwoordiging
die door de Britten was toegestaan. Als protest tegen de
Rowlatt Act
legde hij die functie in
1918
weer neer. Intussen was hij in
1913
gekozen als voorzitter van de
Moslimliga
, terwijl hij ook lid was van de Indische
Congrespartij
. Doordat hij bij beide betrokken was, kon hij zich inzetten voor overeenstemming tussen de hindoes en de moslims in het land. Als ambassadeur voor de hindoe-moslim eenheid werd hij in beide partijen gewaardeerd. Op initiatief van Jinnah vond er in november
1916
te
Calcutta
een overleg plaats tussen afgevaardigden van beide partijen. Dit resulteerde in het
Lucknov Pact
, waarin besloten werd tot samenwerking tussen de twee partijen.
In
1920
brak Jinnah met de Congrespartij, onder meer vanwege de politiek van
burgerlijke ongehoorzaamheid
tegen de Britten die door
Mahatma Gandhi
werd gevoerd. Hij had echter nog steeds de ambitie om hindoes en moslims nader tot elkaar te brengen, en stelde in
1929
daarom een 14 punten omvattend voorstel tot een compromis voor. Tussen 1930 en 1932 nam hij deel aan drie rondetafelconferenties in
Londen
. Zijn pogingen om de groepen nader tot elkaar te brengen bleken daar echter vergeefs, en uit teleurstelling bleef hij in Londen om zich daar als advocaat te vestigen. Pas in 1934 keerde hij naar
India
terug, om wederom voorzitter van de Moslimliga te worden. Die functie bleef hij tot zijn dood in 1948 vervullen.
Na de verkiezingen van 1937 verbrak de Congrespartij het Lucknovpact. De Congrespartij won namelijk in zeven van de elf provincies, en wilde niet meer samenwerken met de Moslimliga. Een breuk tussen hindoes en moslims was onvermijdelijk geworden. Op
23 maart
1940
kondigde de Moslim Liga onder leiding van Jinnah de
Pakistanresolutie
af, waarin een onafhankelijke staat voor de Indiase
moslims
werd geeist.
In
1946
accepteerde Jinnah het Britse
Cabinet Mission Plan
, waardoor de moslims grotere zelfstandigheid binnen een ongedeeld India zouden krijgen. De Congrespartij trok de instemming met het plan echter in, waardoor het niet kon worden uitgevoerd. Daarop riep Jinnah 16 augustus 1946 uit tot "Dag van directe actie", hetgeen leidde tot heftige botsingen tussen hindoes en moslims. Brandpunt was de stad Calcutta, waar meer dan 4000 doden vielen en vele duizenden dakloos werden.
[1]
Op
14 augustus
1947
, klokslag 12 uur werd de onafhankelijkheid van Pakistan uitgeroepen. Jinnah werd de eerste leider van dat land, dat wel nog onder Brits toezicht bleef staan tot 1956 als het
Dominion van Pakistan
.
Bronnen, noten en/of referenties
|