Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De
koopvaardijhandel in de Romeinse keizertijd
(begin jaartelling - 395) was een bloeiende handel in verscheidene producten. Het constante transport van zware producten leidde tot zeer gespecialiseerde schepen. Ze zorgden voor de aanvoer van levensmiddelen die noodzakelijk was voor de grote stad.
In de
keizertijd
was
Rome
een bloeiende stad met circa 1.000.000 inwoners. Om deze bevolking te voeden, had de stad extra voedingsbronnen nodig. De handel was dus vooral in graan. Die kwam uit
Egypte
, meer bepaald uit de stad
Alexandrie
. Naast graan werden er ook wijn, olie (zowel voor in de keuken als voor ander gebruik) en 'garum' een soort vissaus geimporteerd. Deze levensmiddelen werden vervoerd in
amforae
.
Er werd ook metaal in de vorm van ijzeren, loden en koperen staven ingevoerd. Verder werden er allerlei luxeproducten aangevoerd, marmeren tafels uit
Afrika
en
Klein-Azie
en graniet uit Egypte en zijde uit het
Midden-Oosten
, en exotische dieren die zouden dienen als circusattractie.
De belangrijkste havens om Rome te bereiken waren
Ostia
en
Pozzuoli
.
- Ostia lag meer stroomopwaarts en was daarom voor de grotere schepen niet te bereiken. Die schepen werden verplicht om op zee voor anker te gaan en hun lading te lossen op kleinere schepen, die pendelden tussen de schepen en de haven van Ostia. De kleinere schepen vormden een vloot van ongeveer 90 schepen die enkel graan vervoerden. Deze operaties waren erg lang en gevaarlijk daar de kust onherbergzaam en zandig was.
- Pozzuoli lag in de haven van
Napels
.
Het transport van goederen tijdens de Romeinse keizertijd had vooral plaats in de
Middellandse Zee
. Metalen werden uit
Groot-Brittannie
geimporteerd.
Op een snelle reis tijdens de zomermaanden kon een geladen zeilschip (laadvermogen > 130 ton) een snelheid tot 5
knopen
halen. Een reis van Ostia naar Alexandrie nam 18 tot 25 dagen in. Zat de wind echter uit een slechte hoek, dan kon de reis tot tweemaal zo lang duren.
De kleinere schepen (laadvermogen < 130 ton) bleven langs de kust. De schepen waren niet genoeg geaccommodeerd voor grote overtochten.
Tijdens de winter lag de zeevaart nagenoeg stil. Van eind oktober tot begin april was er op de frequent bevaren routes bijna geen schip te bespeuren. De havens deden een winterslaap en wachtten de komst van de lente af.
Maar niet alleen de winter was een gevaar, ook
piraterij
teisterde de zeeen. Ten tijde van
Keizer Augustus
werd de piraterij echter zo goed als overwonnen.
Slecht weer, incorrecte kaarten en slechte navigatie-instrumenten konden wel grote schade brengen aan schepen.
Bronnen, noten en/of referenties
|