De
Koninklijke Militaire Academie
(KMA) in
Breda
is een
militaire academie
waar sinds 24 november 1828 de Nederlandse
officieren
worden opgeleid voor de
Koninklijke Landmacht
, de
Koninklijke Luchtmacht
(1936) en de
Koninklijke Marechaussee
(2002). Het instituut voor de
Belgische
officiersopleidingen heet de
Koninklijke Militaire School
.
Sinds 2 september 2005 is de Academie onderdeel van de
Nederlandse Defensie Academie
(NLDA), wat weer een onderdeel is van het Defensie Ondersteuningscommando (DOSCO). Daarmee opende het
Kasteel van Breda
ook de poorten voor
adelborsten
en ander defensiepersoneel. Alle officieren van de Nederlandse krijgsmacht worden nu binnen een academie opgeleid: de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). Hoewel de topopleidingen van
Defensie
bestuurlijk zijn gefuseerd, hebben de verschillende onderdelen hun naam behouden. Daarnaast verrichten de verschillende instituten gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek. In Nederland is de
Koninklijke Militaire School
(KMS) de benaming van het instituut voor de opleiding van de
onderofficieren
van de Koninklijke Landmacht in
Ermelo
.
Tot de NLDA behoren:
Binnen de Academie, onderdeel van de Nederlandse Defensie Academie, kunnen verschillende opleidingen worden gevolgd, waaronder de Militair Wetenschappelijk Opleiding (MWO). Om aan deze opleiding te kunnen beginnen is een
vwo
-diploma of een
HBO
-
propedeuse
vereist. De opleidingen bestaan uit de combinatie van militair onderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Het bachelor onderwijs wordt gegeven aan de Faculteit Militaire Wetenschappen (FMW). Afhankelijk van het gekozen dienstvak kan een "
cadet
" (leerling) een richting kiezen. De FMW biedt de volgende richtingen aan:
Na jarenlange discussies met de
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
en het ministerie van Onderwijs werd in januari 2012 bekend dat de NLDA is erkend als universitaire instelling voor academische opleidingen op militair gebied.
In de 17e en 18e eeuw werd het
wetenschappelijke onderwijs
voor de
officieren
- in het bijzonder voor de
genieofficier
- gegeven aan verschillende
hogescholen
, waar dan ook afzonderlijke
hoogleraren
voor
militaire
vakken waren aangesteld. Zo was de vermaarde
Ludolf van Keulen
tot 1610
hoogleraar
in de
wiskunde
en de
vestingbouw
te
Franeker
, waar hij
Jan Willem Friso
en
Coehoorn
tot zijn volgelingen mocht rekenen.
De eerste pogingen om afzondelijke militaire scholen in het leven te roepen gingen uit van
luitenant-generaal
S. van Glabbeek, die van 1735-1752 aan het hoofd stond van de
artillerie
en die het denkbeeld opperde om krijgskundige artilleriescholen op te richten, wat in 1789 verwezenlijkt werd door de toenmalige chef van dat wapen, Paravicini di Capelli, onder wiens bewind zulke scholen werden opgericht te
Zutphen
, Breda en
Den Haag
, vervolgens in 1795 te
Groningen
. Aan de artillerieschool te Zutphen.
[1]
werd in 1800 een genieschool toegevoegd. In 1805 werden de scholen te Breda, Den Haag en Groningen weer ontbonden en de Zutphense school naar
Amersfoort
verplaatst, onder de naam
Lands Theoretische en Practische Militaire School
, een naam die later gewijzigd werd in
Koninklijke Artillerie- en Genieschool
.
Kort nadat Koning
Lodewijk Napoleon
de regering over het
Koninkrijk Holland
had aanvaard, werd bij diens besluit van 17 september 1806 te
Honselersdijk
('Hontsholredick') een
Koninklijke Militaire Cadettenschool
voor de wapens der
infanterie
en
cavalerie
opgericht. Het bevel over de school werd opgedragen aan
kolonel
O.Z. van Sandick, terwijl in 1808 tot
gouverneur
der militaire scholen
maarschalk
van Zuylen van Nijevelt
werd benoemd. De school te
Honselersdijk
had maar een kortstondig leven, omdat zij in 1809 werd verenigd met de Amersfoortse en, onder de naam van
Koninklijke Militaire School,
te Den Haag werd gevestigd.
Tijdens de
inlijving
bij
Frankrijk
in 1810 werd de militaire school te Den Haag ontbonden; de
cadetten
werden deels bij het Franse leger ingedeeld en deels bij de militaire scholen in Frankrijk overgeplaatst. Nadat Nederland zijn onafhankelijkheid had teruggekregen, werd bij
Besluit
van de
soevereine vorst
van 24 februari 1814 nr. 162 te
Delft
een militaire school gevestigd, die de naam kreeg van
Artillerie- en Genieschool
. Deze inrichting was bestemd tot opleiding van hoogstens zestig cadetten voor de officiersrang bij het wapen der artillerie, dat der genie, het
bataljon
pontonniers
,
mineurs
en
sappeurs
en tot vorming van aspirant-
ingenieurs
van de
waterstaat
. Voor het wapen der infanterie en der cavalerie konden nog veertig cadetten worden toegelaten, maar deze studeerden op eigen kosten, ontvingen geen toelage en droegen de uniform van het wapen, waartoe zij behoorden, zonder enig distinctief. De cadetten die tot de inrichting werden toegelaten mochten niet jonger dan veertien en niet ouder dan twintig jaar zijn, en werden na een vierjarige studie en gebleken voldoende bekwaamheid, tot
tweede luitenant
effectief bij een van de
corpsen
van het leger benoemd. Aan het hoofd van deze artillerie- en genieschool werd de in activiteit herstelde
generaal
Voet
met de titel van commandant, tevens directeur van de studies geplaatst. Aan hem werden toegevoegd een
kapitein
der artillerie, drie officieren der artillerie of genie, een ingenieur van de waterstaat, een hoogleraar in de wiskunde, een
bibliothecaris
, twee leraren in het
tekenen
en een leraar in de
Nederlandse taal
,
schrijf-
en
rekenkunde
. De school bloeide spoedig, zodat weldra tot uitbreiding van het personeel en tot het beschikbaar stellen van meer plaatsen moest worden overgegaan. In 1816 werden twintig tot dertig plaatsen voor leerlingen voor de
Marine
opengesteld, waarvan veertien voor rekening van het Rijk konden worden aangenomen. Een toelatingsexamen werd voor het eerst in 1819 afgenomen. Behalve langs deze weg was het ook mogelijk in het leger zelf de officiersrang te behalen, omdat bij iedere
compagnie
van het staande leger
[2]
hoogstens vijf cadetten konden worden ingedeeld, behalve bij die van het wapen der artillerie, waar dit getal op drie was gesteld.
Na 1826 moesten de officieren, die in eerdere tijd de
epaulet
hadden verworven, om tot kapitein te kunnen worden bevorderd, zekere bewijzen van wetenschappelijke kunde afleggen. Ook zij vonden bij de corpsen gelegenheid tot leiding bij hun studie. Al kan getuigd worden dat de artillerie -en genieschool aan haar doel en aan de verwachtingen, die men van haar koesterde, heeft beantwoord, al snel zag men in dat het doel niet hoog genoeg gesteld was, dat men voor militair onderwijs een andere weg moest inslaan. Vooral de
infanterie
en de
cavalerie
, die nog altijd als niet-wetenschappelijke wapens werden betiteld, stonden in de ontwikkeling van hun officierscorps ver bij de andere wapens achter. Tal van commissies zijn bezig geweest met de opdracht een oplossing van het vraagstuk
volmaking van het militair onderwijs
te vinden en die commissies kwamen tot de slotsom dat een eerste vereiste was: eenvormigheid, dus vereniging van alle cadetten, die over de verschillende corpsen waren verdeeld, in een richting en een tweede: uitbreiding van het onderwijs, voornamelijk voor de cadetten der infanterie en cavalerie. De overwegingen van die commissies hebben geleid tot de oprichting van de Koninklijke Militaire Academie.
Bij besluit van 29 mei 1826, nummer 27 werd door
Koning Willem I
de opheffing van de
Artillerie- en Genieschool
te Delft en de oprichting van de Koninklijke Militaire Academie te Breda gelast, de eerste militaire inrichting in Europa, waar de krijgskunst in haar gehele omvang en op wetenschappelijke grondslagen door de toekomstige officieren van alle wapens werd beoefend. Dat Breda werd uitverkoren als de
bakermat
van toekomstige officieren, had deze stad te danken aan haar ligging, ongeveer in het centrum van het toenmalige Koninkrijk en aan haar roemrijk
Kasteel
, dat niet alleen een geschikte woonplaats aanbood uit praktisch oogpunt, maar dat tevens, door de talrijke herinneringen daaraan verbonden, de liefde en eerbied voor de
Oranjes
, die zo lang de hoge bewoners waren geweest, levendig zou houden. Hoewel de cadetten en pages van de Koning reeds op 20 november 1828 op de Academie aankwamen, diende toch de 24ste november van dat jaar aangemerkt te worden als de geboortedag, omdat toen de Koninklijke Militaire Academie werd ingewijd door Zijne Koninklijke Hoogheid
Frederik der Nederlanden
, later de
vader
van die inrichting genoemd. In zijn openingstoespraak meldde hij:
Voor het front van de vijand, als de dood om de hoofden giert, zijn allen gelijk; maar gelukkig hij, die dan de onderscheiding vindt in de ogen van Hem, wiens wil de kogels richt en het zwaard bestuurt; gelukkig - al treft hem de kogel, al velt hem het zwaard. O, doet uw best - en laat de uitoefening van uw Godsdienst daaraan dienstbaar zijn - doet uw best, deze belangrijke waarheid, de gewichtigste van alle waarheden, diep in uw gemoed te prenten. Met deze overtuiging alleen is de opvoeding van uw stand bestaanbaar met de belangen der mensheid en met de grondbeginselen van het Christendom. In deze overtuiging zult u uw bestemming uit een verhevener oogpunt beschouwen, uw ijver in dienst van het vaderland verhoogd zien, en uw moed in het uur des strijds heerlijk voelen toenemen.
Nauwelijks was in oktober 1830 het verlof der
cadetten
begonnen of door de Koning werden, als gevolg van de
Belgische Opstand
, bij Besluit van 8 oktober 1830 nr. 17, de lessen aan de Academie geschorst. De gouverneur, die op non-activiteit werd gesteld, werd in het bestuur van de Academie vervangen door commandant
majoor
M.H. Steenberghe
, die dit bestuur behield tot der hervatting van de lessen in 1836. De militaire en civiele beambten werden, naargelang zij ter beschikking kwamen, door het
Departement van Oorlog
, in de een of andere werkkring geplaatst, met behoud van hun
traktementen
en toelagen; de cadetten werden, voor zover zij
geen Zuid-Nederlanders
waren, zich vrijwillig aanboden en geschikt werden bevonden voor actieve militaire dienst, bij verschillende militaire
corpsen
van het leger gedetacheerd. De gebouwen behorende tot de Militaire Academie werden bestemd tot huisvesting van de officieren en van de verdere
bezetting
van Breda. De
bibliotheek
, de instrumenten en de kaarten werden naar Den Haag vervoerd en aldaar in het
topografisch
bureau opgeborgen. De schorsing der lessen duurde door de loop der omstandigheden langer dan oorspronkelijk gedacht was en het nadeel, dat daardoor aan de dienst van het leger werd berokkend, bleek spoedig van ernstige aard. Het meeste werd dit gevoeld bij het wapen der genie en het vak van de waterstaat; dientengevolge werd bij
Koninklijk Besluit
van 14 februari 1832 nr. 6 bepaald, dat de cadetten der genie zich per 1 maart 1832 naar
Medemblik
zouden begeven, om bij het Instituut der Koninklijke Nederlandse Marine hun studie voort te zetten, onder leiding van leraren der Academie, die daartoe naar Medemblik werden gezonden. Op 1 mei volgde een cadet van de waterstaat, terwijl allen de studie daar zo ijverig voortzetten dat zij tegen het einde van het jaar allen overgingen naar het volgend jaar. Ook de toelatingsexamens tot de Koninklijke Militaire Academie voor het wapen der genie en het vak van de waterstaat werden in de jaren 1832 tot en met 1836 te Medemblik afgenomen, terwijl op 19 november 1833 prins Willem van Saksen Weimar,
eerste luitenant
der
infanterie
te Medemblik aankwam voor het volgen van lessen voor de genie, om later in zijn
rang
en
ancienniteit
bij dit wapen te kunnen overgaan.
In de loop van 1836 begon de regering er ernstig over te denken de schorsing van de lessen aan de Koninklijke Militaire Academie op te heffen, maar omdat het Academie-gebouw nog altijd tot huisvesting van de troepen diende, werd tevens overwogen of de Academie niet naar elders verplaatst kon worden. Na rijp beraad bleef echter het Kasteel te Breda voor opleidingsschool der Nederlandse officieren aangewezen en gelastte de Koning bij Besluit van 10 juni 1836 de ontruiming van het gebouw door de troepen en de hervatting van de Academie-lessen tegen de 1ste november. De cadetten uit Medemblik kwamen 1 en 2 november, de nieuw benoemde cadetten 4 en 5 november 1836 aan. Van de 132 cadetten, die bij de schorsing waren ingedeeld bij de verschillende corpsen van het mobiele leger, werden de meesten successievelijk tot de officiersrang bevorderd. Sommigen hadden gelegenheid zich loffelijk te onderscheiden; tot ridders in de
Militaire Willems-Orde
werden benoemd: A.F.C. List, cadet-
wachtmeester
van het corps Rijdende Artillerie, cadetten
sergeant
en
korporaal
M.W.G. de Man en L. Zegers Veeckens, beiden van de veld
batterij
nr. 6 en de cadet-sergeant J.D.U. Ledel van de 8ste afdeling infanterie. Cadet-
kanonnier
eerste klasse A.G. Brade van het derde
bataljon
veldartillerie werd
eervol vermeld
en 54 cadetten werden versierd met het
Metalen Kruis
. De titels van gouverneur en commandant werden nu vervangen door die van eerste en tweede commandant, en tot deze waardigheden werden
luitenant-kolonel
van de
artillerie
Seelig
en
kapitein
der
genie
Delprat
benoemd. Het reglement der Academie werd bij Koninklijk Besluit van 15 juli 1841 nr. 31 vernieuwd, waarmee het aantal regels werd uitgebreid. Aan de Academie werd verder een
rij-
en
smidsschool
verbonden. De rijschool diende tot het opleiden van instructeurs in de rijkunst bij de corpsen cavalerie en bereden artillerie en de smidsschool had het praktisch en theoretisch vormen van goede
hoefsmeden
voor de bereden corpsen ten doel. In 1843 vonden, onder invloed van het
Departement van Oorlog
, bezuinigingen plaats; onder meer de ambten van
hoogleraar
in de
wis-
en
natuurkunde
, hoogleraar in de
oosterse talen
,
lector
of leraar in de natuurkunde werden opgeheven; de lessen der genoemde hoogleraren werden voor zover nodig opgedragen aan officieren bij de inrichting geplaatst. De muziek werd afgeschaft, waardoor de
kapelmeester
en de muzikanten uit de formatie verdwenen. Gedurende het jaar 1844-1845 werd een applicatieschool aan de Academie verbonden; deze had ten doel jaarlijks enige officieren in de gelegenheid te stellen hun studies voort te zetten en toe te passen. Zij ontvingen onderwijs in de talen, het
topografisch
tekenen, het praktisch opmeten en in kaart brengen van het terrein, de
scheikunde
, de
geodesie
, de tactiek en de strategie.
De banden die bestonden tussen Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden en de door hem gewijde Academie werden in 1849 versterkt, toen de
Koning
bij de eerste algemene order voor het leger bij Koninklijk Besluit van 8 april 1849 nr. 10 het oppertoezicht over het leger en over de Academie opdroeg aan Zijne Koninklijke Hoogheid. In 1850 werd de Academie uitgebreid, toen, bij de opheffing van het Instituut te
Medemblik
, de opleiding voor officieren van de
Marine
en het corps
mariniers
en voor
ingenieurs
voor de
Scheepsbouwkunde
naar de Academie werd overgebracht. Als gevolg van de vereniging werd een vierde
compagnie
opgericht onder de bevelen van
luitenant ter zee eerste klasse
Pels Rijcken
. Deze vereniging was niet van lange duur, want bij Koninklijk Besluit van 26 juli 1854 werd bepaald dat de opleiding tot
adelborst
eerste klasse, behalve aan de Academie, ook aan boord van de
oorlogsschepen
plaats kon hebben, wat in het vervolg dan ook
uitsluitend
gebeurde.
De systemen van militaire opvoeding en opleiding, die steeds het minst sterke deel van het tweemanschap Seelig-Delprat (respectievelijk gouverneur en eerste officier van de Academie) hadden gevormd stonden intussen stil. En dit betekende achteruitgang, vooral in de jaren na 1848, toen het in
Europa
opkomend
liberalisme
met zijn vrijere opvattingen van
staatsbestuur
ook weerklank vonden in Nederland. De polsslag van de tijd werd echter aan de Academie niet verstaan; de
cadetten
werden in de jaren 1860-1870 nog even streng behandeld als men bij de oprichting in 1828 voor hen nodig had geoordeeld. Zelfs was de wijze waarop de
tucht
werd gehandhaafd, ontaard door een zeer scherpe, nooit sluimerende controle. Nadat in 1854 en in 1856 zeer ernstige ongeregeldheden hadden plaatsgevonden, maakten een mishandeling van een cadet eerste jaar (destijds chronische klachten over onterende ontgroeningen), zeer
interdisciplinaire
handelingen van het oudste jaar tijdens de
kermis
en de
zelfmoord
van een cadet tweede jaar als gevolg van afkeer tegen het bestaande stelsel, dat de Academie einde 1866 ineens in het centrum van de politieke en militaire belangstelling kwam te staan. Toen men in 1863, van
liberale
zijde, bij de behandeling van de eerste
wet
op het
Middelbaar Onderwijs
daarin ook het militaire onderwijs wilde betrekken, tekende, behalve de
Minister van Oorlog
, vooral ook het lid van de
Tweede Kamer
Van Mulken
, voormalig
kapitein
van
politie
en leraar aan de Militaire Academie, daartegen protest aan.
Het onderwijs aldaar heette
voortreffelijk
. In 1866, aan de vooravond van de schokkende feiten, waardoor de reeds sinds lang bestaand hebbende
vicieuze toestand
aan het licht kwam, roemde de Commissie van Inspectie, bestaande uit de meest achtenswaardige
opper-
en
hoofdofficieren
van het leger, geheel te goeder trouw het gedrag van de cadetten. De Minister van Oorlog, nu opgeschrikt, benoemde nog in 1866 een commissie van onderzoek, alsmede, om te adviseren inzake de wijzigingen, te brengen in de grondslagen der opleiding van de cadetten - een staatscommissie. De gouverneur en de eerste officier vertrokken en tot nieuwe gouverneur werd
kolonel
Schonstedt
benoemd, die bekendstond als een krachtige militaire figuur.
Deze gouverneur begon met veel te veranderen, de cadetten grotere vrijheid te schenken en zeer weinig te straffen. Maar al snel liep dat mis; teleurstelling volgde en Schonstedt zag in dat hij zich vergist had. Trapsgewijs moesten allerlei maatregelen worden ingetrokken; hierbij vervreemdde de gouverneur zowel zijn personeel als de cadetten van zijn persoon. Binnen een jaar werd de toestand onhoudbaar. In verband met deze problemen verscheen in 1867 een merkwaardige brochure van 15 bladzijden:
De Militaire Academie in 1867. Een stem uit het cadettencorps.
Zij was van de hand van de cadet der
genie
derde jaar
Cool
. Scherp werd daarin het verleden gehekeld:
de cadetten waren zolang gewend aan een flauw, krachteloos bestuur, dat geen voorrechten uit vrees van misbruik durfde verlenen, dat steeds weifelend in al zijn doen en laten was...
Toen Schonstedt aan het bestuur kwam, vond hij, volgens zijn gezegde, de Academie een
gevangenis
. Aan de hand van zijn optreden in het begin en later werd echter ook scherpe kritiek geoefend op het beleid van de gouverneur, die op den duur
alles aan zijn wil trachtte te onderwerpen, door te ver doorgedreven eerzucht en onstandvastigheid soms verkeerd handelde
en ten slotte
met wrevel vervuld
de ene verkeerde handeling op de andere stapelde, zodat uiteindelijk de toestand op de Academie hetzelfde werd als het jaar daarvoor. Dat de gouverneur zeer verstoord was over het verschijnen van de brochure was duidelijk. Lid van de cadettenalmanak-redactie
Nieuwenhuijzen
bracht Cool later hulde voor de moed dit alles in een verslag te publiceren.
Nauwelijks waren alle cadetten in 1870 met verlof vertrokken of de
Frans-Duitse Oorlog
brak uit. Tot handhaving van de Nederlandse
neutraliteit
werden alle
lichtingen
opgeroepen en gewapend, kampen betrokken,
vestingen
versterkt, kortom alles in gereedheid gebracht om zo nodig het vaderland tegen vreemd geweld te beschermen. De meeste officieren der Academie werden in verschillende betrekkingen bij het leger ingedeeld; ook de cadetten werden enige dagen later, na van verlof te zijn teruggeroepen en na voorzien te zijn van wapens en leergoed, op de staven der corpsen, waar zij in dienst wensten te treden, gedirigeerd. De cadetten van het hoogste studiejaar kregen de effectieve
rang
van
sergeant
, die van andere studiejaren die van
korporaal
. De loop der gebeurtenissen was echter van dien aard, dat Nederland spoedig niet meer bevreesd hoefde te zijn zijn neutraliteit met de wapens te zullen moeten handhaven en reeds bij Ministeriele Beschikking van de 26ste augustus 1870 nr 86 kon worden bepaald, dat het nieuwe studiejaar op de 17de september zou beginnen, de gedetacheerde hoofd- en verdere officieren op de 15de tevoren bij de Academie zouden terugkeren en de nieuw benoemde cadetten op de 19de daarop volgend bij de instelling zouden aankomen.
Op zondag 23 november 1879 werd de cadetten-
societeit
ingewijd bij de heer Fol op de
Grote Markt te Breda
. Deze was opengesteld op de uitgaansdagen der cadetten, als de dan zeer bekende Janus er achter het buffet troonde. In 1919 zou deze naar het Kasteel verhuizen. In 1880 was men van mening dat - in navolging van de
studentencorpsen
- ook de cadetten een
senaat
moesten bezitten, die geschillen in het corps kameraadschappelijk zou kunnen beslechten en het corps bij officiele en feestelijke aangelegenheden zou kunnen vertegenwoordigen. Die senaat werd opgericht, maar voldeed niet aan de hooggespannen verwachtingen en werd het jaar daarna weer opgeheven. Hij verscheen opnieuw in 1892, verdween weer na twee jaar en werd eindelijk definitief opgericht in 1898. Onder het bestuur van gouverneur
den Beer Poortugael
werd in de uitspanningszaal der cadetten een kantine ingericht, waarvan de feestelijke opening op de avond van de 23ste februari 1884 plaatsvond. Ter vervanging van de voorlopige regeling van het onderwijs bij de Academie, vastgesteld bij de wet van 30 mei 1877 en in 1882 en 1887 gewijzigd, werd bij de wet van 21 juli 1890 een algemene regeling in het leven geroepen voor het militaire onderwijs bij de
Landmacht
, voor zover daarbij de opleiding voor de officiersrang en de hogere vorming van de officier waren betrokken.
In de laatste maanden van 1890 deden zich onder de cadetten verschillende gevallen (16) van
gastrische
koorts voor, waarvan drie met dodelijke afloop. Hoewel de oorzaak niet met zekerheid was aan te wijzen, geloofde men, dat deze in het drinkwater moest worden gezocht, door de zeer hoge waterstand van de rivier
de Mark
. Op 1 mei 1902 werd het oude gebouw der
Hogere Burgerschool
aan het
Kasteelplein
bij de Academie getrokken.
Onderstaand een lijst van gouverneurs van de Academie in de negentiende eeuw (in volgorde van optreden):
Door het uitbreken van de
Eerste Wereldoorlog
in augustus 1914 moest het Nederlandse leger weer mobiliseren; de cadetten werden eveneens opgeroepen. Hierdoor kwam het onderwijs stil te liggen tot 1915. Door de sluiting van de Alkmaarse
cadettenschool
in 1924 kwamen deze leerlingen naar Breda. Het stenen uiltje dat tot op de dag van vandaag op de gevel van een van de lesgebouwen van de KMA prijkt, kwam oorspronkelijk van de cadettenschool in Alkmaar. Dit lesgebouw, het Prins Willem I paviljoen, wordt tegenwoordig nog steeds
het Uiltje
genoemd. De eerste
luchtmacht
cadetten
verschenen in 1939 op de Academie. De Duitse inval in 1940 veroorzaakte de sluiting van de Academie. De cadetten werden gemobiliseerd.
Na de capitulatie gebruikten de Duitsers het Kasteel voor het legeren van Duitse troepen. De Academie-opleiding werd voortgezet in
Bandoeng
en vanaf januari 1942 in
Garut
, totdat ook daar het doek viel door de
Japanse inval
in 1942. In de
krijgsgevangenkampen
Stalag 371 Stanislau
[3]
[4]
en
Oflag 67 Neu-Brandenburg
[5]
[6]
, waar veel stafleden van de Academie en jonge officieren verbleven, werden tussen 1942 en 1945 in het geheim cursussen gegeven en examens afgenomen. Na de
Tweede Wereldoorlog
volgde formele erkenning van positieve examenresultaten. Pas in 1948 kon de Academie weer in het Kasteel terugkeren.
1978 was het jaar waarin, voor het eerst, (drie) vrouwelijke
cadetten
werden opgeleid.
In 1985 werd de opleiding gewijzigd en startten de cadetten met een propedeutisch jaar. De wapentechnische opleiding die voorheen voor de meeste cadetten in hun vierde jaar werd gehouden, werd verdeeld over drie modules in het tweede tot en met vierde jaar gegeven.
In 1994 werden de opleidingen van het
OCOSD
(
KL
) en de LUOS
[noot 1]
(
KLu
) overgeheveld naar de kma waardoor alle officiersopleidingen van
Koninklijke Landmacht
en
Koninklijke Luchtmacht
gecentraliseerd werden op de KMA.
Vanaf 2000 worden ook de officieren van de
Koninklijke Marechaussee
aan de KMA opgeleid.
Sinds 2000 worden er ook burgeropleidingen aan de Academie gegeven;
universitaire
studenten kunnen zich inschrijven voor een
minor
krijgswetenschappen
aan de Academie.
In 2013 verdween de functie van gouverneur als gevolg van een besluit van de toenmalige C-NLDA.
[9]
Bij de oprichting van de
NLDA
op 2 september 2005 werd de gouverneur van de KMA tevens commandant van de NLDA.
Op 21 augustus 2013 verviel de functie van gouverneur
[10]
en is Commandant NLDA de enige titel.
Onderstaand een lijst van gouverneurs in de twintigste en eenentwintigste eeuw (namen in volgorde van optreden):
Namen
|
in welke rang of betrekking werkzaam geweest
|
gouverneur
|
F.H.A. Sabron
|
generaal-majoor
infanterie
|
1900-1905
|
L.C. van den Brandeler
|
generaal-majoor infanterie
|
1905-1911
|
H. Kemper
|
generaal-majoor
artillerie
|
1911-1915
|
J.W.P. van Hoogstraten
|
generaal-majoor artillerie
|
1915-1919
|
Jhr. J.H. Roell
|
generaal-majoor artillerie
|
1919-1923
|
G.G. van Everdingen
|
generaal-majoor artillerie
|
1923-1929
|
C.J.H. van der Harst
|
generaal-majoor infanterie
|
1929-1934
|
H.C.G. baron van Lawick
|
generaal-majoor
cavalerie
|
1934-1945
|
K.F. Puffius
|
brigadegeneraal
infanterie
|
1948-1954
|
W. Kloppenburg
|
kolonel
cavalerie
|
1954-1959
|
W.C.H. van Reede
|
generaal-majoor cavalerie
|
1959-1964
|
A.V. van den Wall Bake
|
luitenant-generaal
genie
|
1964-1969
|
J.N. Mulder
|
generaal-majoor
Koninklijke Luchtmacht
|
1969-1971
|
W.K. Brederode
|
generaal-majoor cavalerie
|
1971-1976
|
M.H. von Meyenfeldt
|
generaal-majoor infanterie
|
1976-1980
|
D. Klik
|
generaal-majoor Koninklijke Luchtmacht
|
1980-1984
|
H. Leeflang
|
generaal-majoor artillerie
|
1984-1989
|
G.C.G. Borst
|
generaal-majoor Koninklijke Luchtmacht
|
1989-1992
|
P.H.M. Messerschmidt
|
generaal-majoor artillerie
|
1992-1995
|
F.J.M. Vogelpoel
|
generaal-majoor Koninklijke Luchtmacht
|
1995-1998
|
G.J.C. Roozendaal
|
generaal-majoor
MPSD
|
1998-2001
|
C.G.J. Hilderink
|
generaal-majoor Koninklijke Luchtmacht
|
2001-2004
|
A.G.D. van Osch
[11]
:p45
|
generaal-majoor artillerie
|
2004-2007
*
|
S. van Groningen
|
generaal-majoor Koninklijke Luchtmacht
|
2007-2010
*
|
ir. R.G. Tieskens
[12]
|
generaal-majoor
TS
|
2010-2012
*
|
T.W.B. Vleugels
[10]
|
generaal-majoor infanterie
|
2012-2013
*
|
Notitie
*
: Tevens Commandant van de
NLDA
.
Op 21 augustus 2013 verviel de functie van gouverneur.
[10]
[13]
De kolonelsfunctie "Commandant Opleidingen KMA" werd gewijzigd in de nieuwe functie "Commandant KMA" en sindsdien heeft de "Commandant KMA", een
kolonel
, de leiding over de academie. Hij rapporteert aan de "Commandant
NLDA
".
Onderstaand een chronologische lijst van commandanten:
Naam
|
Rang
|
Krijgsmachtdeel
|
van
|
tot
|
drs.
L.A. (Ludy) de Vos
[13]
[14]
[noot 2]
|
Kol
|
KL
(
inf
)
|
21 aug. 2013
|
9 jul. 2014
|
L. (Laurens) Jobse
[16]
|
Kol
|
KL (
lua
)
|
9 jul. 2014
|
17 jul. 2017
|
J. (Joost) Doense
[17]
|
Kol
|
KL (inf)
|
17 jul. 2017
|
2 feb. 2020
|
G.G. (Gerbe) Verhaaf
[18]
|
Kol
|
KLu
|
2 feb. 2020
|
9 jun. 2021
|
R.P.G. (Rene) Baksteen
[18]
|
Kol
|
KLu
|
9 jun. 2021
|
heden
|
Bronnen
- Groen, Petra
,
Klinkert, Wim (red.)
(2003).
Studeren in uniform, 175 jaar Koninklijke Militaire Academie 1828-2003
. SDU, Den Haag, p261.
ISBN 90-12-09772-X
.
- Hoffenaar, J.
,
Schoenmaker, B.
(1994).
Met de blik naar het Oosten, de Koninklijke Landmacht 1945-1990
. Sectie Militaire Geschiedenis Koninklijke Landmacht/SDU, Den Haag.
ISBN 90-12-080452
.
- 1903.
Gedenkboek der Koninklijke Militaire Academie.
H. Engelbregt. Breda.
- 1930. W.E. van Dam van Isselt.
Luitenant generaal Wouter Cool. Lid van de Raad van State. Een levensschets.
Martinus Nijhoff, Den Haag.
- 1980. H.J. Wolf.
Het Kasteel van Breda en de Koninklijke Militaire Academie: geschiedkundig overzicht
. Breda (7e herziene en uitgebreide uitgave)
- Website van de NLDA
- Subsite van de KMA
- Koninklijke Militaire School (Belgie)
- Defensie.nl,
Koninklijke Militaire Academie (KMA)
- Militaire Spectator, jaargang17, 2-2001, p93-103,
dr.
R. Moelker en
bgen
b.d.
prof.
dr.
G. Caforio ?
“Tussen kazerne en universiteit, Militair-academische vorming: divergeren of convergeren?”
, geraadpleegd 10 mei 2019
- Militaire Spectator, Jaargang 172, 11-2003, p574-586,
tlnt
KLu
drs.
R. Sinterniklaas,
“Officiersopleidingen uit de gelederen, Bekend maar onbemind” (p584)
, geraadpleegd 10 mei 2019
- Klinkert, Wim
(2012).
Mars naar de wetenschap: het streven naar de wetenschappelijk opgeleide officier, 1890-2011
. NLDA, pp. 92.
ISBN 9789088920486
.
Referenties
- ↑
Deze school werd onder het bestuur gesteld van de toenmalige
eerste luitenant
der artillerie
Johann Heinrich Voet
.
- ↑
Bij de compagnieen van de Nationale Militie werden geen cadetten toegelaten
- ↑
StaLag
= “
Stammlager
”, een groot
krijgsgevangenenkamp
voor
onderofficieren
en manschappen. In sommige gevallen werden er ook
officieren
vastgehouden.
- ↑
Krijgsgevangen.nl,
Kamp Stanislau
(
Stalag 371
)
Stanislau
.
Gearchiveerd
op 29 maart 2023.
- ↑
OfLag
= “
Offizierslager
” (
Officierskamp
), een
krijgsgevangenenkamp
voor
officieren
- ↑
Krijgsgevangen.nl,
OfLag 67
Neubrandenburg
.
Gearchiveerd
op 29 maart 2023.
- ↑
Archieven.nl,
NIMH - Opleidingen en opleidingsinstituten bij de (Koninklijke) Luchtmacht
- ↑
Militaire Spectator, Jaargang 172, 11-2003, p574-586,
tlnt
KLu
drs.
R. Sinterniklaas, “Officiersopleidingen uit de gelederen, Bekend maar onbemind” (p584), geraadpleegd 10 mei 2019
- ↑
J. Verkuijlen,
Breda vanaf woensdag geen gouverneursstad meer
, Omroep Brabant, 21 augustus 2013.
- ↑
a
b
c
Omroep Brabant, 14 maart 2013,
Gouverneurstitel verdwijnt na 185 jaar op Koninklijke Militaire Academie in Breda
.
Gearchiveerd
op 12 augustus 2022.
- ↑
Klinkert, 2012
- ↑
BN De Stem, 3 sep 2010,
Nieuwe commandant voor de NLDA in Breda
, “…Generaal-majoor Richard Tieskens neemt vrijdag het commando van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) over. Hij volgt generaal-majoor Siem van Groningen op. … Tieskens is na de commando-overdracht ook gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda …”
- ↑
a
b
Pijler, Nr 7 - aug/sep 2013, p6,
Jopke Rozenberg-van Lisdonk, “
Adieu gouverneur, vaarwel vlagofficier, Einde aan eeuwenoude traditie op KMA en KIM
”
- ↑
AD, 20-08-13,
Leo Nierse, “Breda verliest 'zijn' gouverneur na 185 jaar”
- ↑
Breda Vandaag, 22 nov. 2011,
Cadetten KMA maken zich op voor rondje Breda
, bezocht 9 sep. 2020
- ↑
Breda Vandaag, 9 juli 2014,
Kolonel Laurens Jobse nieuwe commandant KMA
, bezocht 9 sep. 2020
- ↑
NLDA, 18 jul. 2017,
Kolonel Jobse heeft het commando over de KMA Breda overgedragen aan zijn ranggenoot Joost Doense
, bezocht 9 sep. 2020
- ↑
a
b
Vlegende Hollander, 06/2021,
In-formatie, Personeelsnieuws, Commando-overdracht KMA
.
Gearchiveerd
op 17 augustus 2022.
Voetnoten
- ↑
De Luchtmacht Officiers School (LUOS), een van de 4 scholen van de Luchtmacht Instructie en Militaire Opleidingen School (LIMOS), grotendeels gevestigd op Kamp Prinsenbosch ten zuiden van de Vliegbasis Gilze-Rijen, was verantwoordelijk voor de opleiding van Officieren met een contract voor bepaalde tijd, Officieren voor Speciale Diensten, Reserve-Officieren Academisch Gevormd en Reserve-Officieren- (Tand)arts. Bovendien werd bij de LUOS de opleiding tot 'vakofficier' voor excellerende adjudanten verzorgd. Verder nam de LUOS een aantal specialistische cursussen voor haar rekening. Na 1991 werden de verschillende luchtmachtscholen als een opleidingsinrichting op de Vliegbasis Woensdrecht ondergebracht. … “
[7]
In 1994 werden alle officiersopleidingen gecentraliseerd op de KMA.
[8]
- ↑
Kolonel De Vos was sinds maart 2011 op de KMA werkzaam als
Commandant Opleidingen KMA
[15]
|