Een
fresco
(
Italiaans
voor "vers") is een
muur- of plafondschildering
waarbij de verf direct op de natte kalk wordt aangebracht, zodat zij daarmee, na droging, een geheel vormt. Het voordeel van fresco's is dat de
pigmenten
, die door de kalklaag geabsorbeerd worden, zeer duurzaam zijn.
[1]
Het nadeel is dat latere correcties niet mogelijk zijn. Het werken met verf op verse natte kalk heet schilderen
al fresco
of
in fresco.
Op een gedroogde kalklaag heet dit schilderen
a secco
of
al secco
. Een tussenvorm is
mezzo-fresco
, waarbij de schildering wordt aangebracht op gedeeltelijk gedroogde kalk.
Fresco
wordt dus zowel gebruikt voor de schildertechniek als voor de schildering zelf.
De
schilderterm
fresco
stamt van de Italiaanse uitdrukking
buon fresco
, ("goed vers"), een technische term die het tegenovergestelde is van
in secco
("op droog oppervlak").
Caseine
en
silicaatverven
zijn uitermate geschikt om
al secco
te schilderen.
Lijmverven
houden echter minder lang stand.
De vroegste vorm van fresco was te vinden op
Kreta
. Vandaaruit verspreidde de techniek zich onder meer naar het
Oude Egypte
.
De frescotechniek bestaat uit schilderen op een vochtig medium, zoals nog nat pleisterwerk. Voor fresco's zijn slechts een beperkt aantal pigmenten geschikt.
[1]
Andere pigmenten moeten dan na droging worden toegepast.
Cennino Cennini
beschreef reeds in de
15e eeuw
de opbouwstadia van de frescotechniek:
- arriccio
: het bedekken van de muur met een ruwe pleisterlaag. Hierop wordt met
houtskool
een schets gemaakt.
- sinopia
. Als de schets is goedgekeurd wordt deze overgeschilderd met okerverf, vermengd met sinopia; een roodbruin pigment. Hierbij wordt zowel de kleurstof als de tekening zelf met
sinopia
aangeduid.
- intonaco
: het bedekken van de sinopia met een dunne, gladde, pleisterlaag; de fresco intonaco. De sinopia schemert nog door de natte pleisterlaag heen.
Vervolgens brengt de
schilder
het fresco aan.
In de loop van de 15e eeuw gaat men over tot het maken van
werktekeningen op ware grootte
op kartons (aan elkaar gelijmde vellen papier). De ontwerptekening wordt verdeeld in vierkanten. Vierkant voor vierkant wordt overgenomen op de kartons; dit heet kwadreren. Nadat een karton op de juiste plaats op de natte intonaco is geplaatst worden de omtrekken van de figuren met een graveernaald ingegrift. Soms maakt men gebruik van de
spolvero
techniek: eerst doorboort men de werktekening met honderden gaatjes, waarna deze merktekens, eenmaal op de muur, via houtskool overgebracht worden op het natte pleister. Deze techniek is onder anderen door
Ghirlandaio
en Michelangelo gebruikt om details, zoals gezichten, aan te geven.
In tegenstelling tot het schilderen
in fresco
wordt schilderen
in secco
op droog pleisterwerk gedaan. Daarbij worden de pigmenten in een bindend medium opgelost, zoals ei (gelijksoortig als bij
tempera
). Een tussenvorm, waarbij het gedroogde pleisterwerk met vocht verzacht wordt voordat de pigmenten worden aangebracht, heet wel
mezzo-secco
.
Het verschil tussen deze twee technieken is dat het bij fresco het natte pleisterwerk, terwijl het droogt, de pigmenten van het schilderij absorbeert, terwijl de verf bij de in secco techniek op het pleisterwerk blijft liggen. Terwijl het water verdampt, neemt de kalk
calciumoxide
koolzuur uit de lucht op en vormt
calciumcarbonaat
. De frescoschildering wordt als het ware een deel van het muuroppervlak, het is eigenlijk
in
de muur geschilderd in plaats van er
op
. De frescotechniek leidt hierdoor tot een zeer duurzaam kunstwerk. Als de muur kapotgaat, kan het schilderij vaak nog worden gereconstrueerd.
De moeilijkheid van frescoschilderen is dat er snel gewerkt moet worden, omdat het pleisterwerk in een dag droogt. Het oppervlak dat in een dag bewerkt kon worden heette tijdens de
renaissance
in
Italie
een
giornata
, ofwel de
hoeveelheid voor een dag
. Daarom was het ook van belang dat de
sinopia
alvast het hele werk vastlegde.
[1]
Met een vergrootglas zijn de grenzen van een dag werk goed waarneembaar. Soms, als het pleisterwerk niet van optimale kwaliteit was, zijn de delingen zelfs met het blote oog zichtbaar. Schilders in fresco voegen later vaak details in secco toe.
Egyptische muurschilderingen in tombes zijn meestal in secco, de
Romeinse muurschilderingen
in
Pompei
en
Herculaneum
daarentegen zijn in fresco.
Het grote nadeel van de fresco's ligt hierin dat zij ondeelbaar verbonden zijn met de ondergrond. Het niet-mobiele karakter ervan maakt hen gevoelig voor vernietiging door rampen of oorlogsomstandigheden. Zo werden tijdens de
Tweede Wereldoorlog
door een
bombardement
het grootste deel van
Andrea Mantegna
's muurschilderingen van de
Ovetari Kapel
van
Padua
verwoest.
De muren waarop een fresco wordt aangebracht moeten stabiel, droog en vrij van opstijgend vocht zijn. Zonder pleisterlaag moeten ze lange tijd hebben blootgestaan aan de lucht. Vooraleer nieuwe pleister aan te brengen dienen oude lagen eerst volledig te worden afgekapt. De muur moet verschillende malen worden natgemaakt want goede bindingen met het fresco hangen voornamelijk af van het geabsorbeerde watergehalte. Liefst zijn de bakstenen zo gelijk mogelijk gebrand en indien mogelijk afkomstig uit een oven.
Marmerpoeder
,
kalksteen
en
kwarts
vormen de basis van de onderlaag. Alle mortellagen moeten nat over nat worden aangebracht. Het water uit de kalklaag moet ongehinderd bij het aanbrengen door alle lagen heen kunnen dringen om de verf goed te binden.
Mortel
bestaande uit drie delen grof en zuurvrij gewassen zand en een deel
kalkbrij
wordt van onder naar boven aangebracht met een dikte van een a twee centimeter.
Op de onderste nog natte laag wordt een egaliseringslaag aangebracht die iets droger mag zijn en uit drie delen grof zuurvrij zand en een deel kalk bestaat. Op de egaliseringslaag wordt na twintig minuten de grove schilderslaag aangebracht (ruwe pleister) bestaande uit middenfijn gewassen zand of
marmergries
vermengd met een deel kalk. Deze laag dient een dikte van een centimeter te hebben. Hierop kan indien gewenst nog een fijne pleisterlaag van drie a vijf millimeter worden aangebracht. Het gebruik van marmergries verlicht de schildering. De ideale verhouding bestaat voor deze laag uit een deel marmergries en een deel kalk. Eventueel kan hierop nog een laag witkalk worden gezet om een zeer licht effect te krijgen in de schildering.
Tijdens het afbinden van de kalk verdwijnt het water dat in de muur zit via de kalklaag in de lucht. Dit is waarneembaar als het zogenoemde zweten van de kalklaag. Het water uit de muur neemt tijdens de gang door de kalklaag wat kalkdelen met zich mee. Het naar buiten dringen van dit kalkwater noemt men
sinteren
. Als het water verdampt bindt de meegevoerde kalk af op het oppervlak van het fresco. Dit laagje kalk neemt een
kristallijne
vorm aan, het is dus niet dekkend maar
transparant
en vergelijkbaar met de
kristalstructuur
van marmer. Deze kristallijne laag is een belangrijke factor in de uitstraling van het fresco, vergelijkbaar met de uitstraling van
waterglas
of
silicaatverven
.
Het slagen van de frescoschildering is afhankelijk van het sinteren. Dit is van vele factoren afhankelijk. Zo moet de muur voldoende nat zijn zodat het water voldoende kalk mee kan voeren voor het vormen van de sinterlaag. De hoeveelheid water moet de muur via de kalklaag verlaten en niet op een andere manier. De kalklaag mag niet te nat zijn omdat ze dan van de muur kan springen door te sterke krimping. Een juiste temperatuur is in verband hiermee essentieel. Het proces van sinteren neemt meerdere weken zo niet maanden in beslag. Pas als dit proces voltooid is kan de schildering afgewerkt worden in secco.
- Pietro Cavallini
maakte in 1293 de wandschildering Het Laatste Oordeel in de
Santa Cecilia in Trastevere
in
Rome
. In
Napels
zijn de fresco's met onder meer De Kruisiging en Scenes uit het leven van
de evangelist Johannes
en Scenes uit het leven van
Maria Magdalena
(1308) in de Brancacciokapel van de San Domenico Maggiore van zijn hand.
- Giotto
, de dood van
Sint Franciscus
, circa 1320
Bardikapel
,
Santa Croce
te
Florence
, Capella degli Scrovegni in Padua.
- Taddeo Gaddi
schilderde de
Presentatie van Maria
, circa 1328-1330, te zien in de
Baroncellikapel
, Santa Croce te Florence.
- In 1425 maakte
Masaccio
zijn fresco van
De Heilige Drie-eenheid
in de
Santa Maria Novella
te Florence waarin hij dankzij een nieuwsoortig
perspectiefsysteem
alle figuren op schaal schilderde en ze tegelijk in een ruimtelijke eenheid plaatste.
- Een belangrijke frescoschilder uit het
Quattrocento
is
Piero della Francesca
met vooral religieuze onderwerpen zoals "De geseling van Christus" circa 1450, "Helena vindt het H. Kruis", en dergelijke.
- Domenico Ghirlandaio
schilderde scenes uit het leven van Maria en scenes uit het leven van
Johannes de Doper
circa (1486-1490) te zien in de
Tornabuonikapel
, Santa Maria Novella te Florence.
- Filippino Lippi
, scenes uit het leven van apostel Filippus circa 1487-1502,
Strozzikapel
, Santa Maria Novella te Florence.
- De fresco's van het plafond van de
Sixtijnse Kapel
in het
Vaticaan
, Rome, van de hand van Michelangelo, het Laatste Oordeel, 1534-1541 vormen een hoogtepunt in de kunstgeschiedenis van het
Cinquecento
.
- De 18e-eeuwse
Zuid-Duitse
stijlperiodeschilder
Johann Adam Schopf
schilderde onder andere de fresco's in de Sint-Gerlachuskerk in Houthem, de
Sint-Clemenskerk
in
Munster
, de Heilige-Geestkapel in het
Slot Augustusburg
in
Bruhl
die van de
Heilige Trap
in
Bonn
.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑
a
b
c
Hugh Honour
,
John Fleming
.
Algemene Kunstgeschiedenis
. Meulenhoff Amsterdam, pp. 5.
ISBN 9789029085175
.
|