Franz Lehar
[1]
(
Komarom
,
30 april
1870
-
Bad Ischl
,
24 oktober
1948
) was een
Oostenrijks-Hongaarse
componist
en
dirigent
, vooral bekend door zijn
operettes
.
Lehar werd geboren in het toenmalig Hongaarse Komarom (het tegenwoordige Komarno in
Slowakije
) als oudste zoon van een orkestleider in het leger en was de broer van
Antal Lehar
. Hij studeerde
viool
en
compositie
maar kreeg van
Antonin Dvo?ak
te horen dat hij maar beter zijn viool kon laten liggen en zich moest toeleggen op het schrijven van
muziek
.
Lehar heeft zich vrijwel uitsluitend aan de operette gewijd. Van zijn ongeveer dertig operettes in de Weense traditie zijn
Die lustige Witwe
(1905),
Der Graf von Luxemburg
(1909) en
Das Land des Lachelns
het bekendst. Na zijn begrafenis kregen zijn dodenmasker en een gipsen afdruk van de hand waarmee hij schreef en dirigeerde een plaats in het
Weense
museum
voor Schone Kunsten.
In de
Lehar Villa
in
Bad Ischl
, zijn voormalige woning, is een museum aan hem gewijd.
Franz Lehar is de meest gevierde 20ste-eeuwse componist van het genre dat ‘de Weense operette’ wordt genoemd; specifiek gaat het om de
zilveren operettetijd
(1900-1920). (De
gouden operettetijd
is de periode van 1860 tot 1900 met
Franz von Suppe
,
Johann Strauss jr.
II en
Richard Heuberger
als exponenten.) Lehar was echter Hongaar van geboorte. In zijn jeugd spreidde hij een exceptioneel talent ten toon waarbij hij al op de leeftijd van 6 jaar op de piano melodieen varieerde en improviseerde. Zijn vader (ook Franz Lehar: 1838-1898) was componist en sergeant-majoor van het orkest van het 5de Oostenrijkse Infanterieregiment en leerde de jonge Franz de eerste muzikale kneepjes.
In 1882 ging hij naar het
conservatorium
in Praag om viool, piano en compositie te studeren en rolde zo als eerste violist het orkest van zijn vader binnen. In die tijd componeerde hij reeds marsen en walsen in de stijl van de familie Strauss. Zijn belangstelling voor het theater werd steeds groter en zijn carriere als theatercomponist begon tot bloei te komen. Hij verliet daarop de militaire dienst en wijdde de rest van zijn leven aan de operette. Prive was Lehar nauw bevriend met
Giacomo Puccini
en hij liet zich sterk door diens opera’s inspireren.
Das Land des Lachelns
staat sterk onder invloed van
Turandot
. Andersom is Puccini’s flirt met de operette
La Rondine
geinspireerd op Lehar. Door de vriendschap bleef er bij Lehar altijd de wens tot het componeren van een ‘echte opera’ waarmee hij onbewust het genre waarin hij excelleerde ondergeschikt maakte aan de opera als ‘hogere’ kunstvorm.
Kuku?ka
(
Tatjana
) en
Garboncias
(een bewerking van
Zigeunerliebe
) slaagden als opera echter niet.
Lehar werd rijk van zijn componeerkunst. Hij kocht
kasteel
Schikaneder
in Wenen en een villa in
Bad Ischl
(nu een Lehar-museum) waar hij ’s zomers graag componeerde. Het door hem opgerichte Lehar-fonds had tot doel oudere mensen - die niet door hun (eigen) schuld in financiele problemen geraakten - met middelen te ondersteunen. Expliciet liet hij opnemen dat het fonds niet bedoeld was om jonge musici te ondersteunen: jong talent zou er zeker komen zonder enige hulp; het moest zichzelf maar bewijzen. Lehar hoopte daarmee dilettanten op afstand te houden.
Lehar was getrouwd met een joodse vrouw maar hij kon, door voorspraak van
Joseph Goebbels
, in Oostenrijk blijven. Zijn vrouw werd door
Adolf Hitler
voorzien van het predicaat
ere-Arier
. De meeste andere joodse musici werden gedwongen het land uit te gaan, zo ook musici die met Joden samenwerkten of getrouwd waren. Veel van Lehars vrienden en collega’s werden vermoord. Het cliche is dat
Hitlers
favoriete werk
Die lustige Witwe
was.
Helaas flopte Lehars eerste opera
Kuku?ka
(in premiere gegaan in
Leipzig
in 1896) en daarom moest Lehar weer een betrekking nemen. Hij werd militair orkestleider en dirigent van het orkest van zijn vader. In 1899 werd hij aangesteld als orkestleider van het 26ste Oostenrijkse infanterieregiment in Wenen. Drie van zijn operettes flopten ondertussen ook maar door de royalty’s die zijn marsen en walsen opbrachten, vooral het wereldwijde succes van de ‘Gold und Silber-wals’ was sensationeel, kon hij uiteindelijk financieel onafhankelijk van de militaire dienst worden.
Hij werd aangesteld als directeur van het Theater an der Wien waar zijn operette
Wiener Frauen
een aardig succes werd. Tot 1904 gingen nog vier nieuwe operettes van Lehar in premiere;
Der Rastelbinder
(1902) was daarbij het grootste succes. In 1905 kreeg hij de gelegenheid een libretto, dat eerst besteld was door de componist
Richard Heuberger
, op toon te zetten. Dat werd
Die lustige Witwe
. Deze operette werd allereerst als een soort ‘lowbudgetproductie’ in het Theater an der Wien gepresenteerd. De premiere was op 30 december 1905 en werd door
Robert Stolz
gedirigeerd. De directeur van het theater zag allereerst de potentie van het stuk niet en noemde het ‘niet muzikaal en zonder melodie’. Het werk, gebaseerd op een toneelstuk van
Henri Meilhac
(
L’attache
) waarop de librettisten
Viktor Leon
(1858-1940) en
Leo Stein
(Leo Rosenstein: 1861-1921) de tekst schreven, liep 483 uitvoeringen. Een record in die tijd. In Londen, premiere in 1907, liep het werk 778 keer en in New York tot 1909 416 keer. Het werk inspireerde componisten als
Leo Fall
,
Emmerich Kalman
en
Robert Stolz
. Later leverde de operette drie generaties inspiratie op voor 3 Hollywoodverfilmingen (1925, 1934 en 1952).
Tussen Lehars volgende grote succes lagen 4 producties, maar met
Der Graf von Luxemburg
(1909) werd een kassucces gecomponeerd en het werk liep voor 299 opvoeringen voordat het werk het internationale podium betrad (Londen, 340 opvoeringen; New York: 120). Het volgende succes had zich in Wenen echter alweer aangediend:
Zigeunerliebe
ging in premiere in het Weense Carltheater en beleefde zelfs in London meer opvoeringen dan in Wenen. In 1930 werd deze operette verfilmd als
The Rogue Song
met de immens populaire bariton
Lawrence Tibbett
in de hoofdrol. Het hielp de populariteit van
Zigeunerliebe
een oppepper te geven. Tot het uitbreken van de
Eerste Wereldoorlog
componeerde Lehar nog een succes. Dit was
Eva
, een operette over een fabrieksmeisje vol met tedere, zwoele walsnummers.
Na de Eerste Wereldoorlog overvielen de ontwikkelingen in de dansmuziek, geimporteerd vanuit Amerika, en de vroege
jazz
, het operettegenre. Het was ineens oubollig en uit de mode. Ook Lehar ondervond een dalende populariteit terwijl hij juist met
De blaue Mazur
een uitstekende en vooruitstrevend werk componeerde waarin hij nieuwe dansinvloeden zoals de
shimmy
verwerkte. Ook
Frasquita
(1922) kende maar een klein succes. Door de samenwerking met de wereldberoemde tenor
Richard Tauber
beleefde Lehar echter een tweede grootse succesperiode. Vooral de uitstraling van Tauber, ook op het
witte doek
, zorgde voor een gekte. De samenwerking tussen Lehar en hem leverde
Paganini
,
Der Zarewitsch
,
Friederike
en
Das Land des Lachelns
op. Deze laatste operette ? een bewerking van Lehars eigen, niet zo succesvolle
Der gelbe Jacke
? was het summum van deze samenwerking en eigenlijk Lehars zwanenzang. Alleen met de bijna-opera
Giuditta
, geheel gecomponeerd voor Taubers stem, kwam hij nog tot een substantieel werk. In 1934 wist Lehar 120 radiostations over te halen om Giuditta te spelen.
[2]
Enkele jaren later vluchtte Richard Tauber naar Engeland. Sindsdien schreef Lehar geen operettes meer.
[3]
Toen hij merkte dat de muzikale smaak veranderde rond 1930, ging hij werken herzien, bewerken voor film, en filmmuziek schrijven.
[4]
Voltooid in
|
titel
|
aktes
|
premiere
|
libretto
|
1893
|
Rodrigo
|
Voorspel en
1 akte
|
1893
,
Losoncz
, Militair Casino
|
Rudolf Ml?och
|
1896
;
1905
|
Kuku?ka
;
hernieuwde versie als:
Tatjana
|
3 bedrijven
|
27 november
1896
,
Leipzig
, Stedelijk theater;
(als "Tatjana")
1905
,
Brno
|
Felix Falzari
;
("Tatjana") Felix Falzari en
Max Kalbeck
|
1922
|
Frasquita
;
nieuwe versie als komieke opera
|
3 bedrijven
|
3 mei
1933
,
Parijs
|
Alfred Maria Willner en
Heinz Reichert
naar
Pierre Frondaies
toneelbewerkingen van
≪La Femme et la pantin≫ van
Pierre Louys
|
1922
|
Die gelbe Jacke
|
3 bedrijven
|
9 februari
1922
, Wenen,
Theater an der Wien
|
Victor Leon
|
1943
|
Garaboncias diak
;
herwerking van de operette
Zigeunerliebe
als opera
|
3 bedrijven
|
20 februari
1943
,
Boedapest
, Koninklijke opera
|
Alfred Maria Willner en Robert Bodanzky
|
Voltooid in
|
titel
|
aktes
|
premiere
|
libretto
|
1902
|
Wiener Frauen
ook bekend als:
Der Klavierlehrer
of
Der Clavierstimmer
|
3 bedrijven
|
21 november
1902
,
Wenen
,
Theater an der Wien
|
Ottokar Tann-Bergler
en
Emil Norini
|
1902
|
Der Rastelbinder
|
Voorspel en
2 bedrijven
|
20 december
1902
, Wenen, Carl-Theater
|
Victor Leon
|
1903
|
Der Gottergatte
|
scenisch proloog
2 taferelen
|
20 januari
1904
, Wenen, Carl-Theater
|
Victor Leon en
Leo Stein
|
1904
|
Die Juxheirat
|
3 bedrijven
|
22 december
1904
, Wenen, Theater an der Wien
|
Julius Bauer
|
1905
|
Die lustige Witwe
|
3 bedrijven
|
30 december
1905
, Wenen, Theater an der Wien
|
Victor Leon en Leo Stein,
naar
Henri Meilhac
, ≪L'Attache d'ambassade≫
|
1906
|
Peter und Paul reisen ins Schlaraffenland
(kinderoperette)
|
Voorspel
en 5 taferelen
|
1 december
1906
, Wenen, Theater an der Wien
|
Fritz Grunbaum
en
Robert Bodanzky
|
1906
|
Mitislaw der Moderne
|
1 akte
|
5 januari
1907
, Wenen, Holle
|
Fritz Grunbaum en Robert Bodanzky
|
1907
|
Der Mann mit den drei Frauen
|
3 bedrijven
|
21 januari
1908
, Wenen, Theater an der Wien
|
Julius Bauer
naar
Alexandre Bisson
≪Le Controlleur des wagon-lits≫
|
1909
|
Das Furstenkind
;
nieuwe versie als:
Der Furst der Berge
|
Voorspel
en 2 bedrijven
|
7 oktober
1909
, Wenen, Johann Strauß-Theater;
nieuwe versie:
1932
,
Berlijn
|
Victor Leon
naar
Edmond About
≪Le Roi des Montagnes≫
|
1909
|
Der Graf von Luxemburg
|
3 bedrijven
|
12 november
1909
, Wenen, Theater an der Wien
|
Alfred Maria Willner
en Robert Bodanzky
naar het libretto tot "Die Gottin der Vernunft"
van
Johann Strauss jr.
|
1909
|
Zigeunerliebe
;
nieuwe versie als:
Garaboncias diak
|
3 taferelen;
nieuwe versie: 3 bedrijven
|
8 januari
1910
, Wenen, Carl-Theater;
nieuwe versie:
20 februari
1943
,
Boedapest
, Koninklijke opera
|
Alfred Maria Willner en Robert Bodanzky
|
1911
|
Eva
|
3 bedrijven
|
24 november
1911
, Wenen, Theater an der Wien
|
Alfred Maria Willner en Robert Bodanzky
naar
Ernst von Wildenbruch
"Die Haubenlerche"
|
1912
|
Rosenstock und Edelweiss
|
1 akte
|
20 december
1912
, Wenen
|
Julius Bauer
|
1912
|
Die Spieluhr
|
|
1912
, Wenen
|
|
1913
|
Die ideale Gattin
;
nieuwe versie als:
Die Tangokonigin
|
3 bedrijven
|
11 oktober
1913
, Wenen, Theater an der Wien;
nieuwe versie:
9 september
1921
, Wenen, Apollo-Theater
|
Julius Brammer
en Alfred Grunwald
naar
Ludwig Fulda
"Die Zwillingsschwester"
|
1913
|
Endlich allein
;
nieuwe versie als:
Schon ist die Welt
|
|
30 januari
1914
, Wenen, Theater an der Wien;
nieuwe versie:
3 december
1930
, Berlijn, Metropol-Theater
|
Alfred Maria Willner en Robert Bodanzky
nieuwe versie:
Ludwig Herzer
en
Fritz Lohner-Beda
[5]
|
1915
|
Der Sterngucker
;
nieuwe versie als:
La danza delle libellule
verder hernieuwd als:
Gigolette
|
3 bedrijven
|
14 januari
1916
, Wenen,
Theater in der Josefstadt
;
nieuwe versie:
27 september
1922
,
Milaan
;
hernieuwde versie:
1926
, Wenen, Stedelijk theater
|
Fritz Lohner-Beda;
nieuwe versie:
Carlo Lombardo
, naar "Libellentanz" van Alfred Maria Willner;
hernieuwde versie: Carlo Lombardo en Giovacchino Forzano
|
1917
-
1918
|
A Pacsirta
;
Duitse vertaling:
Wo die Lerche singt
|
4 taferelen
|
1 februari
1918
, Boedapest, Koninklijke opera;
Duitse vertaling:
27 maart
1918
, Wenen, Theater an der Wien
|
Alfred Maria Willner en Heinz Reichert
naar een ontwerp van
Ferenc Martos
naar
Charlotte Birch-Pfeiffer
"Dorf und Stadt"
|
1919
-
1920
|
Die blaue Mazur
|
2 aktes;
1 intermezzo (tussenspel)
|
28 mei
1920
, Wenen, Theater an der Wien
|
Leo Stein en
Bela Jenbach
|
1922
|
Fruhling
;
nieuwe versie als:
Fruhlingsmadel
|
1 akte
|
1922
, Wenen;
nieuwe versie:
1928
, Berlijn
|
Rudolf Eger
|
1922
|
Frasquita
;
eerste versie als operette
|
3 bedrijven
|
12 mei
1922
, Wenen, Theater an der Wien;
nieuwe versie:
3 mei
1933
,
Parijs
|
Alfred Maria Willner en
Heinz Reichert
naar
Pierre Frondaies
toneelbewerkingen van
≪La Femme et la pantin≫ van
Pierre Louys
|
1924
|
Cloclo
;
(later):
Lolotte
|
3 bedrijven
|
8 maart
1924
, Wenen, Burgertheater
|
Bela Jenbach
naar "Der Schrei nach dem Kinde" van
Julius Horst
en
Alexander Engel
|
1925
|
Paganini
|
3 bedrijven
|
30 oktober
1925
, Wenen, Johann Strauß-Theater
|
Paul Knepler
en Bela Jenbach
|
1927
|
Der Zarewitsch
|
3 bedrijven
|
21 februari
1927
, Berlijn, Deutsches Kunstler-Theater
|
Bela Jenbach en Heinz Reichert
naar "Carewicz" van
Gabryela Zapolska
in de Duitse vertaling van
Bernard Scharlitt
|
1928
|
Friederike
|
3 bedrijven
|
4 oktober
1928
, Berlijn, Metropol Theater
|
Ludwig Herzer en Fritz Lohner-Beda
|
1929
|
Das Land des Lachelns
;
herwerking van de komieke opera:
Die gelbe Jacke
|
3 bedrijven
|
10 oktober
1929
, Berlijn, Metropol-Theater
|
Ludwig Herzer en Fritz Lohner-Beda
|
1933
|
Giuditta
|
5 taferelen
|
20 januari
1934
, Wenen, Staatsopera
|
Paul Knepler en Fritz Lohner-Beda
|
Franz Lehar componeerde ook vele orkestwerken. Hij was een uitmuntend orkestrator. Zijn populairste compositie voor orkest is de
wals
Gold und Silber op.75. Ook bewerkte Lehar bekende aria’s en dansnummers uit zijn operettes voor gebruik als orkestmuziek. Zo combineerde hij uit
Tatjana
de 3 preludes en de dansmuziek (als
Russische dansen
) samen tot een suite en de concertouverture
Die lustige Witwe
componeerde hij nadat hij er veel en vaak om was gevraagd. De volgende lijst is niet compleet.
- Elfentanz-Waltz (1892)
- Wiener Lebenslust-Waltz (of: Altwiener Liebeswalzer) (1892)
- Il Guado, symfonisch gedicht voor piano en orkest (1895)
- Adria-Waltz (of: Klange aus Pola) (1895)
- Marchentraume-Waltz (1896)
- Stadtparkschonheiten-Waltz (1896)
- Grutzner-Waltz (1896)
- Magyar Abrand, Hongaarse fantasie voor viool en orkest op.45 (1897)
- Gold und Silber-Waltz op.75 (1899)
- Jugend (Eine Vision), ouverture (1907)
- Fieber, symfonisch gedicht voor tenor & groot orkest (1915)
- An der grauen Donau-Waltz (Donaulegenden) (1918)
- 2 Concertino's voor viool en orkest
- Peter und Paul in Cockaigne, balletmuziek
- Vergissmeinnicht, concertpolka
- Rapsodie voor orkest ‘Musikalische Memoiren’
- Asklepios - Pikanterieen-Waltz
- Ballsirenen-Waltz
- Fata Morgana, concertgavotte
- Wilde Rosen, Boston Waltz (1921)
- Die lustige Witwe, concertouverture (1940)
- Losonczy indulo (Gruß an Losoncz)
, op. 20 (1894)
- Gyozelmi indulo (Triumph Marsch)
(1898)
- Nechledil Marsch
(1902)
- A ket bajtars indulo
(1903)
- Los von Mann
(1904)
- Jupiter indulo (Jupiter Marsch)
(1908)
- Signal indulo (Signal Marsch)
(1908)
- t Radetzky apank hiv (Vater Radetzky ruft)
(1908)
- Luxemburg indulo (Luxemburg Marsch)
(1909)
- Ciganyszerelem (Zigeunerliebe)
(1910)
- Straßen von Paris
(1912)
- Kormanyzo indulo
(1920)
- Lehar fiuk indulo (Die Lehar Jungen)
, mars (1920)
- Piave indulo (Piave-Marsch - 106er-Regiments-Marsch)
(1920)
- Esti f?yek (Abendlichter)
, op. 55
- Auf hoher See
, mars
- Auf nach China - Kriegslieder-Marsch der Verbundeten
- Avancement-Marsch
- Boroevic-Marsch
- Bukowiner Helden-Marsch
- Chinesen Marsch
- Chodel-Marsch des koniglich ungarischen 13. Landsturm-Regiments
- Creta-Marsch
- Der erste 102er Regiments-Marsch
- Farsangi indulo (Faschingsmarsch (Munchener Marsch))
- Feldmarschall Kovess-Marsch
- Großfurst Michael-Marsch
- Gruß an Szeged
- Vasarhelyi indulo (Gruß an Vasarhely)
, Hongaarse mars, op. 14
- Hochzeits-Marsch
- Lyuk, lyuk, lyuk (Hole, Hole, Hole - Marsch)
, op. 13
- Magyar n?dal (Kuruc) indulo (Hongaarse Liederen mars) (Kuruts)
, op. 40
- Most kezdodik (Jetzt gehts los)
, op. 17
- Jung Osterreichs stolze Wacht (Karpathenwacht)
- Kaiserhusaren
- Le reveil du soldat (Das Wecken des Soldaten)
- Michael, Großfurst von Rußland
- Oberst Baron Fried-Marsch
- Oberst Pacor-Marsch
- Persischer Marsch
- Saida-Marsch
- Sangue triestin (Triestiner Blut)
- Scanagatta-Marsch
- Schneidig voran - 25er Regiments-Marsch
- Turkischer-Marsch
- Weihnachts-Marsch
- Wiener Humor
- Wiener Landsturm
- Wiener Madel
- Wiener Zugvogel
- Julie Anne Vertrees Sadie:
At home with Franz Lehar
, in: Gramophone 73:10 Aug 1995
- Friedrich Anzenberger:
Vom Passionswege des Komponisten - Ein bisher unbekannter Text Franz Lehars zur Rezeption seines Schaffens
, in: Die Musikforschung, 48:167-8 N2 1995.
- William E. Studwell:
In the tradition of the Strauss family: Emil Reznicek, Richard Heuberger, Oscar Straus, Franz Lehar - An essay and bibliography
, in: Music Reference Services Quarterly 3:49-50 N4 1995.
- Rodney Milnes:
Learning from Lehar
, in: Opera (England) 46:1400+ Dec 1995.
- Wolfgang Suppan,
Armin Suppan
:
Das Neue Lexikon des Blasmusikwesens
, 4. Auflage, Freiburg-Tiengen, Blasmusikverlag Schulz GmbH, 1994,
ISBN 3-923058-07-1
- Paul E. Bierley, William H. Rehrig:
The Heritage Encyclopedia of Band Music - Composers and Their Music
, Westerville, Ohio: Integrity Press, 1991,
ISBN 0-918048-08-7
- Volker Klotz:
Operette : Portrat und Handbuch einer unerhorten Kunst
, Munchen: Piper, 1991, 756 p.
ISBN 978-3-761-81596-0
- Gerd Rienacker:
Franz Lehars "tragische" Operetten im Zeichen des Ornaments
, in: Beitrage Zur Musikwissenschaft 33:290-97 N4 1991.
- T. Polomik:
Quellen zur Erforschung der Tatigkeiten und Rollen von Militarorchestern in Bosnien und Herzegowina zur Zeit der osterreichisch-ungarischen Verwaltung (1878-1918)
, in: Studia Musicologica 32:385+ N1-4 1990.
- Robert Rohr:
Unser klingendes Erbe : Beitrage zur Musikgeschichte der Deutschen und ihrer Nachbarn in und aus Sudosteuropa unter besonderer Berucksichtigung der Donauschwaben von den Anfangen bis 1918
, Passau: Verlag Passavia, 1988. 394 S.,
ISBN 38-7616-134-7
- Christa Harten-Flamm:
Franz Lehar
in:
Neue Deutsche Biographie
(NDB). Band 14, Duncker & Humblot, Berlin 1985,
ISBN 3-428-00195-8
, S. 66?68
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑
De schrijfwijze van de achternaam met het accent op de letter 'a' is afkomstig vanuit
Hongarije
, omdat Lehar sr. in (toen) Hongaarse steden met zijn muziekkapel was gestationeerd:
Preßburg
,
Sopron
,
Karlsburg
,
Klausenburg
. Lehar jr. groeide in (toen) Hongaarse steden op en gebruikte ook voornamelijk de Hongaarse taal. Daarom wordt ook vaak - en niet enkel in Hongarije -
Ferenc
, de Hongaarse vorm en schrijfwijze van zijn voornaam, gebruikt.
- ↑
Lehar,muziek en romantiek, International Master Publishers BV, 2005
- ↑
Elseviers grote boek voor Operette en Musical,1972
- ↑
Lehar, muziek en romantiek, International Master Publishers BV, 2005
- ↑
Fritz Lohner-Beda (1883?1942) op de internetpagina van "Wollheim memorial"
.
Gearchiveerd
op 4 februari 2023.
|