Het Sint-Jozefcollege van de
Jezuieten
te
Turnhout
, opgericht 1845
Het
Amerikaans College
te
Leuven
, opgericht 1857
Beeldhouwwerk van een Noord-Amerikaans stamhoofd verwerkt in de gevel van het Amerikaans College
Tipi
's van de Native-American
Blackfoot
, 1900
Potawatomi
-weesmeisjes op de
missiepost Saint Mary
, Kansas, 1867
Haarendael in
Haaren
(Noord-Brabant), voorheen het
grootseminarie
van Den Bosch, opgericht in 1839
De
Loyola
-universiteit van
Chicago
, 1915
Saint Louis Cathedral,
New Orleans
Het
Brabants katholiek offensief in de Verenigde Staten
(1820 -1870) is een omvangrijke, doelbewuste uitzending van Brabantse
missionarissen
in de 19e eeuw, die de opbouw en verspreiding van het
katholicisme
in de
Verenigde Staten
effectief heeft bevorderd. Het cultuuroffensief kwam tot stand door een nauwe samenwerking van
Vlaams
/
Noord-Brabantse
en Noord-Amerikaanse kerkelijke leiders. Aan de basis van dit netwerk stond het
seminarie
van
Leuven
. De Brabantse missiepaters concentreerden zich aanvankelijk op de
oorspronkelijke bewoners
in de VS, na 1850 meer op andere (nieuwe) bevolkingsgroepen.
Gedurende de 19e eeuw was Amerika het populairste missieland onder aspirant-missionarissen in het Nederlandse taalgebied. Vanuit Noord-Brabant vertrokken 130 missionarissen naar de VS
[1]
; meer dan er diezelfde eeuw naar de Nederlandse westelijke kolonien (
Nederlandse Antillen
en
Suriname
) gingen. En ook meer dan naar
Nederlands-Indie
.
De omvangrijke '
missie
onder de indianen' zou nooit tot stand zijn gekomen zonder een hechte samenwerking binnen het voormalig
hertogdom Brabant
. Het Vlaams/Noord-Brabantse katholieke netwerk had zijn oorsprong in het
Leuven
van het
ancien regime
en breidde zich in de
Franse tijd
via
Turnhout
en
Antwerpen
uit naar
Breda
en
Den Bosch
. Ook tijdens en na de
Belgische Opstand
hield dit katholieke bondgenootschap stand. Tegen het eind van de 19e eeuw was de
Katholieke Kerk in de Verenigde Staten
versterkt en doofde het Brabantse offensief.
Kort na de
Amerikaanse onafhankelijkheid
moest een plan worden gemaakt voor de 'ontluikende' katholieke kerk in de jonge
republiek
. Vooral de staten
Maryland
,
Pennsylvania
en
New York
telden een groot aantal katholieken. Zij kampten met een tekort aan
priesters
en een tekort aan middelen. In de Zuidelijke Nederlanden was er juist een overschot aan jonge priesters, met weinig carrieremogelijkheden voor zich. De Amerikaanse missie bood dus perspectief. Uitzending gebeurde op verzoek van kerkelijk leiders in de Verenigde Staten. Onder hen de Amerikaanse priester
John Carroll
(1735-1815), de eerste bisschop van de Verenigde Staten, die samen met enkele andere Amerikanen zijn priesteropleiding had genoten in de Zuidelijke Nederlanden. Zij wisten hoezeer er priesters in de Nederlanden beschikbaar waren en uit welk hout die gesneden waren.
De Brabantse missionering werd vanuit Rome gesteund door de
Congregatie voor de Voortplanting des Geloofs
, ook wel de Propaganda Fide genaamd. Heel belangrijk in het missie-offensief was de invloed van de
religieuze orde
der
jezuieten
, aangevoerd door de Hollander
Jan Roothaan
(1785-1853). Roothaan was in 1829 in Rome bevorderd tot
algemeen overste
van de jezuieten. Hij spoorde de
provinciaal oversten
aan zoveel mogelijk priesters uit te zenden naar de VS, net zoals in voorgaande eeuwen honderden missionarissen de
conquistadores
vergezeld hadden naar Latijns Amerika en de Filipijnen.
Een sleutelfiguur in het Vlaams/Noord-Brabantse verbond was de vermogende Vlaamse zakenman
Pieter-Jan de Nef
(1774-1844). Zijn private
instituut
in
Turnhout
, een soort
Latijnse school
, had primair als doel Brabantse missionarissen op te leiden 'voor de bekering van onze arme Indianen en Amerikanen'.
Arnold Damen
, de latere oprichter van de katholieke universiteit te
Chicago
, volgde hier zijn opleiding. De Nef regelde zelf de fondsen en betaalde de overtocht vanuit
Antwerpen
. Gemachtigd door Roothaan organiseerde hij in de jaren dertig (dus na de Belgische afscheiding) acht expedities naar Amerika, met een groot contingent aan Nederlanders. De missionarissen konden in de VS gebruik maken van veel kerkelijke benodigdheden die ook massaal verscheept werden uit het oude continent; altaren, beelden, kelken etc. Dezen waren overtollig of afkomstig nog uit kerken en kloosters die door de Fransen gesloten waren.
Het Brabants katholieke offensief begon met de honorering van een oproep om te hulp te schieten bij de 'indianenmissie' van de jezuieten in
Missouri
onder leiding van de Vlaming
Pieter-Jan De Smet
(1801-1873).
[2]
De Smets' 'indianenverhalen', vol avontuur en romantiek, maakten op velen indruk en hielpen de Amerikaanse missie te ondersteunen. De Smet was een groot mobilisator en rekruteerder van nieuwe missionarissen. Zijn herhaalde bezoeken aan priesteropleidingen in de lage landen hielpen de VS tot meest gewilde bestemming te maken bij aspirant-missionarissen. Door zijn publicaties (m.n. Reizen naar het Rotsgebergte, 1841) en zijn voordrachten was De Smet halverwege de negentiende eeuw een beroemdheid, zowel in katholiek Europa als in VS.
De seminaristen die De Smet volgden naar de nieuwe wereld zouden later met hun brieven en thuisbezoeken deze propaganda versterken. Ook diverse, speciaal voor de missie opgerichte
broederschappen
zorgden voor bekendheid en geld in het laatje, zoals de Broederschap van de Heilige
Franciscus Xaverius
(1830) en het
Genootschap van de Heilige Kindsheid
(1844).
Ook een belangrijke rol in de Brabantse coalitie speelde
Antonius van Gils
(1758-1834), president van het nieuwe seminarie van Den Bosch. Van Gils had in Leuven gestudeerd. De priesteropleidingen van Den Bosch en Breda volgden de insteek van het Leuvense seminarie, dat uitging van een uniforme en onfeilbare katholieke kerk geleid door een even onfeilbare paus. Deze ideologie van radicaal rooms-katholicisme (
ultramontanisme
) bestond aan weerszijden van de Atlantische oceaan.
Van Gils' opvolgers in de Bossche seminaries (
Nieuw-Herlaar
en Haarendael), Van de Ven en
Jacobus Cuyten
, continueerden zijn missie-ijver, net zoals de presidenten van het Bredase seminarie (
Bovendonk
in
Hoeven
),
Van Hooydonk
en Van Dijck, dat zouden doen. De door hen afgeleverde missionarissen waren niet alleen
orthodox
, maar ook zeer gemotiveerd. De Noord-Brabantse katholieke elite voelde een politieke verwantschap en grote solidariteit met de katholieke leiders in de VS die, net als zij, moesten opboksen tegen een hegemonie van
protestanten
.
[3]
Tot 1850 was de aandacht van het Brabantse missie-offensief voornamelijk gericht op het
kerstenen
van de '
wilden
' cq 'indianen'.
Saint Louis
in de staat
Missouri
was hiervoor -onder aanvoering van De Smet- de uitvalsbasis geweest en zou een belangrijk centrum blijven voor de uitbouw van de katholieke kerk in de VS. Brabantse paters, waaronder
Van Quickenborne
en
Christiaan Hoecken
, waren in Saint Louis aanvankelijk in de meerderheid. Vanaf 1840 sloten zich hier ook (gevluchte) confraters uit Italie en Frankrijk bij aan.
Na 1850 verschoof de nadruk van de missie in de VS naar nieuwe doelgroepen: de nieuwe groepen kolonisten (veelal uit Zuid- en Midden Europa), het
bekeren
van 'geloofsafvalligen' (protestanten) en de
Afro-Amerikanen
. De
goudkoorts
had een grote stroom Europese migranten op gang gebracht. De landverhuizers/
kolonisten
hadden het gemunt op de vruchtbare gronden van de
inheemse volken
, wat veel onrust bracht en weinig fiducie bij de laatsten in de Europese
god
. De katholieke missie ging zich meer en meer richten op de hierboven genoemde andere groepen, de organisatie in de steden en op het onderwijs.
In 1857 werd in Leuven ter voorbereiding op de Amerikaans missie het
American College
opgericht. Hier werd onder andere
Franciscus Janssens
, later bisschop van
New Orleans
, tot priester gewijd. Dit college kreeg uiteraard geregeld bezoek van tijdelijk teruggekeerde 'Brabantse zonen'.
Tussen 1850 en 1870 waren onder de stroom migranten vijftig Noord-Brabantse missionarissen. Dezen waren bijna allemaal opgeleid in het seminarie te Haaren onder leiding van Jacobus Cuyten (1799-1884). De Belgische -of beter: Brabantse- missionarissen stonden bij de Amerikaanse bisschoppen bekend als zeer betrouwbaar en goed inzetbaar. Zij spraken niet alleen
Frans
-de voertaal binnen de seminaries- maar konden ook al snel in het
Engels
en
Duits
preken en de
biecht
horen. Dit in tegenstelling tot hun Midden- en Zuid-Europese collega's.
Na 1870 staken ook vrouwelijke religieuzen de Atlantische oceaan over, zoals bijvoorbeeld de Tilburgse
Zusters van Liefde
. Maar de personele en financiele hulp vanuit Europa werd ondertussen steeds minder noodzakelijk. Er volgde een periode van consolidering van de missie. Rond de eeuwwisseling was de katholieke kerk het grootste
kerkgenootschap
in de VS geworden, dat zelf missionarissen uitzond naar andere werelddelen.
-
John Carroll
-
Joannes Roothaan
-
Pieter-Jan de Nef
-
Pieter-Jan de Smet
-
Arnold Damen
-
Jacobus Cuyten
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑
Vermeeren, Simone; Brabantse missiepioniers in de Verenigde Staten in de lange negentiende eeuw. Onderzoeksrapport en archiefinventarisatie, Erfgoed Brabant / Katholiek Documentatiecentrum / Tilburg University, juni 2018
- ↑
Stekelenburg, Henk van; Landverhuizingen als regionaal verschijnsel: van Noord-Brabant naar Amerika 1820-1880, Tilburg, 1991
- ↑
Beckers, Theo; ‘De gemakkelijkste weg naar de hemel’
|