Heggenvlechten is een ambacht waarbij vlechters bestaande heggen, meestal doornheggen, ondoordringbaar maken voor vee en wild. Heggenvlechten gebeurt in de winter, als de struiken vrij kaal zijn en gemakkelijk te bewerken. Vlechters dragen dikke kleren en hebben dikke werkhandschoenen aan. Voor hun werk gebruiken ze diverse soorten bijlen, hakmessen en takkenzagen. Eerst moet de heg schoongemaakt worden. Dood hout, afval en prikkeldraad moeten verwijderd worden. Daarna worden de takken van de struiken ingekapt. De tak mag niet doorgeslagen worden of afbreken, maar het inkappen moet wel zo diep gebeuren dat de tak plat neergelegd kan worden. De vlechter is dus vooral bezig met dit kappen, neerleggen en in elkaar vlechten van de takken. Er zijn in Nederland verschillende vlechtstijlen. De stijl wordt mede bepaald door de soorten struiken, het al dan niet gebruiken van vlechtmateriaal van elders, zoals wilgentenen, en het plaatsen van extra staken. Het vlechten van een heg zelf moet periodiek herhaald worden. De periode kan varieren van 6 tot 25 jaar en is mede afhankelijk van de toegepaste vlechtstijl.