Walter Benjamin
(
Berlijn
,
15 juli
1892
?
Portbou
,
27 september
1940
) was een
Duits
,
Joods
-
marxistisch
cultuurfilosoof
. Zijn werk heeft betrekking op o.a.
filosofie
,
theologie
,
literatuurkritiek
en
kunstgeschiedenis
.
Benjamin werd geboren in een geassimileerd
joods
milieu als zoon van Emil Benjamin en Pauline Benjamin-Schonflies. Zijn vader handelde met succes in
antiek
en
tapijten
en de familie was welgesteld. Walter was de oudste van drie kinderen. Hij had nog een broer en een zus: Georg en Dora.
Walter was ziekelijk en werd in het jaar
1905
opgenomen op de afdeling
gymnasium
van de Kaiser Friedrich Schule in
Berlijn-Charlottenburg
. Zo kon hij aansterken in het
internaat
Haubinda dat op het platteland was gelegen om zodoende verder te kunnen leren. Hier kwam hij in aanraking met het Griekse denken en leerde hij
Gustav Wyneken
kennen, een leraar met eigen ideeen over opvoeding en onderwijs. Kenmerkend was zijn opvatting dat de jeugd een zelfstandige fase van het leven is en geen overgang van kind naar volwassenheid.
Na twee jaar ging Benjamin terug naar Berlijn. Onder invloed van
Gustav Wyneken
werd hij actief in de
jeugdbeweging
. De deelnemers aan deze beweging handelden vanuit de overtuiging dat alleen de jeugd de wereld kon verbeteren en dat de ouderen, met name de eigen ouders, voorgoed waren weggezonken in comfort.
Na zijn eindexamen te Berlijn in
1912
ging Benjamin
filosofie
studeren in
Freiburg
en een jaar later in Berlijn. Hij bleef actief in de jeugdbeweging. Hij schreef in het tijdschrift
Der Anfang
, waarvan
Gustav Wyneken
uitgever was. Verder organiseerde hij debatten. In het begin van de zomer van
1914
werd hij voorzitter van de Berlijnse "
Freie Studentenschaft
". Tegen hem werd oppositie gevoerd door een groep die streefde naar sociale hervormingen. Benjamin geloofde daar niet in; hij zocht de oplossing van maatschappelijke problemen in intellectuele vernieuwing.
In 1912 raakte Benjamin bevriend met de dichter
C.F. Heinle
, die bij het uitbreken van de
Eerste Wereldoorlog
in
1914
samen met zijn vriendin
Rika Seligsohn
een einde aan zijn leven maakte. Dit deed Benjamin besluiten zich indien mogelijk te drukken voor de militaire dienst. Benjamins vereerde leermeester
Gustav Wyneken
riep op tot mobilisatie, waarop Benjamin met pijn in het hart met hem en de jeugdbeweging brak.
In
1915
ontmoette hij
Gershom Scholem
en werd de basis gelegd voor een levenslange vriendschap. Scholem was gefascineerd door het joodse denken. Hij zou later in Jeruzalem hoogleraar voor
joodse mystiek
worden. Hij heeft vanaf hun kennismaking invloed gehad op de relatie van Benjamin tot het jodendom en de
kabbala
. Deze invloed is met name merkbaar in zijn latere interpretaties van
Franz Kafka
en in de messiaanse interpretatie van het schilderij
Angelus Novus
van
Paul Klee
. In
1917
trouwde Benjamin met Dora Kellner en uit dat huwelijk werd in
1918
Benjamins enige kind Stefan geboren.
In
1919
studeerde Benjamin summa cum laude af met
Der Begriff der Kunstkritik in der deutschen Romantik
. Hij maakte plannen voor een academische carriere.
In
1920
keerde het gezin Benjamin terug naar Berlijn. Het lukte Walter niet om aan de slag te geraken en hij was financieel afhankelijk van zijn vader. Pogingen om bij een uitgever (S. Fischer Verlag) een baan te krijgen en een tijdschrift (
Angelus Novus
) op te zetten, mislukten. Hij overwoog, min of meer serieus, om net als Scholem naar
Palestina
te emigreren.
In
1921
en
1922
werkte hij aan de tekst
Goethes Wahlverwandschaften
. In diezelfde tijd raakten Dora en hij in een ingewikkelde serie driehoeksverhoudingen, die hun relatie geen goed deden. Dora werd verliefd op Ernst Schoen, een vriend van Benjamin. Walter begon Jula Cohn, de zus van zijn jeugdvriend Alfred Cohn, als zijn geliefde te zien. Beide relaties liepen af, maar het huwelijk van Walter en Dora overleefde de klap niet. Vanaf
1923
bleven de echtelieden volgens Scholem alleen om financiele redenen en om het kind bij elkaar, op vriendschappelijke basis.
Benjamins vader begon ondertussen druk uit te oefenen: hij vond dat zijn zoon op een bank moest gaan werken. Benjamin weigerde dat en wendde zich succesvol tot zijn schoonvader om financiele ondersteuning. Dit was de Weense anglist en uitgever van Herzls geschriften Leon Kellner. Dora werkte ondertussen als vertaalster voor een Amerikaanse journalist en dankzij deze twee financiele bronnen bleef het huishouden draaien.
In de zomer van
1923
was Benjamin met Scholem in Frankfurt om zijn "Habilitation" voor te bereiden. Hier leerde hij
Siegfried Kracauer
en
Theodor Adorno
kennen.
Wanneer hij niet onderweg was, woonde hij in Berlijn bij Dora. Hij was immers een reislustig persoon. De tijd van mei tot oktober 1924 bracht hij door op
Capri
, zijnde een goedkoop en niet toeristisch eiland. Daar schreef hij de eerste versie van zijn proefschrift
Ursprung des deutschen Trauerspiels
. Hier leerde hij de Letse actrice en regisseuse Asja Lacis kennen, die zijn derde grote liefde werd. Deze ontmoeting en het lezen van
Georg Lukacs
Geschichte und Klassenbewußtsein
(1923) trokken Benjamins engagement en intellectuele belangstelling in de richting van de sociale beweging. Hij overwoog enige tijd lid te worden van de
communistische partij
.
In
1925
trok hij zijn proefschrift terug, nadat hem duidelijk was gemaakt dat het afgewezen zou worden. Daarmee had de universiteit voor hem voorgoed afgedaan. Hij ging zich op een andere manier van geld verdienen richten.
Van maart tot oktober
1926
leefde Benjamin in
Parijs
, waar hij samen met Franz Hessel een aantal delen van het werk van
Proust
vertaalde. Daarnaast schreef hij artikelen voor de
Frankfurter Zeitung
en de
Literarische Welt
.
In december
1926
en januari
1927
bezocht hij Asja Lacis in
Moskou
. In het dagboek, dat hij toen bijhield en dat later gepubliceerd werd als
Moskauer Tagebuch
en in het artikel
Moskau
legde hij zijn ervaringen met de Russische hoofdstad vast.
Terug in Parijs begon hij met
Das Passagen-Werk
, zijn grote studie naar de wortels van de twintigste-eeuwse
cultuur
uit het Parijs van de negentiende eeuw. Hij ging intensief om met Scholem, die tijdelijk in Parijs was en dacht weer na over emigratie naar Palestina. In dit jaar experimenteerde hij voor het eerst met
hasjiesj
.
In
1928
verschenen van Benjamins hand bij Rowohlt
Einbahnstraße
(opgedragen aan Asja Lacis) en
Ursprung des deutschen Trauerspiels
, Benjamins afgewezen proefschrift. In hetzelfde jaar was Lacis in Berlijn en Benjamin woonde twee maanden met haar samen. Hij wilde met Lacis trouwen en eiste van Dora dat zij van hem zou scheiden. Dat laatste gebeurde inderdaad in 1930. Lacis ging evenwel, zonder te trouwen met Benjamin, terug naar Moskou.
Benjamins nieuwe belangstelling voor
marxistische esthetiek en politiek
brachten hem ertoe Asja Lacis te vragen hem met
Bertolt Brecht
in contact te brengen. Dat vond plaats in mei
1929
.
Een van de eerste gezamenlijke projecten van Brecht en Benjamin zou een tijdschrift moeten worden:
Krisis und Kritik
. Na theoretische onenigheid trok Benjamin zich terug, waarna het blad door organisatorische en financiele strubbelingen niet meer van de grond kwam. Brecht en Benjamin bleven ondanks hun meningsverschillen tot aan Benjamins dood bevriend.
Scholem
en
Theodor Adorno
zagen deze vriendschap met lede ogen aan, omdat zij Brechts invloed op Benjamin niet konden waarderen.
In
1930
stopte Benjamin met
Das Passagen-Werk
. Hij bleef in zijn levensonderhoud voorzien door het schrijven van artikelen voor kranten en tijdschriften. In een brief van 20 januari 1930 aan Scholem meldt hij ernaar te streven als de belangrijkste Duitse literatuurcriticus te worden beschouwd. Van april tot juli 1932 verbleef hij op Ibiza, waar hij aan
Berliner Kindheit um neunzehnhundert
werkte. Hij keerde terug in wankele geestelijke gezondheid en zou zelfmoordplannen hebben gehad.
In maart
1933
vestigde hij zich definitief in Parijs. Hij was op de vlucht voor de nazi's. In dit jaar begon hij te werken voor het
Institut fur Sozialforschung,
waar ook Adorno een baan had. Dit instituut verschafte hem enige financiele middelen, omdat hij in Duitsland bijna niet meer kon publiceren.
Van april tot september 1933 was hij weer genoodzaakt naar
Ibiza
te gaan. Omdat twee Duitse kranten, de
Vossische Zeitung
en de
Frankfurter
wel nog recensies en korte prozateksten van zijn hand publiceerden en door de verkoop van zijn verzameling handtekeningen, kon hij de geringe kosten van het levensonderhoud op Ibiza opbrengen. Hij at weinig en ongezond, soms enkel een reep chocola, en bleek uiteindelijk te veel van zichzelf te hebben gevraagd: eind september keerde hij met
malaria
besmet terug naar Parijs.
Na zijn herstel ging hij op zoek naar nieuwe financiele bronnen. Met weinig succes. Alleen zijn werk voor het
Frankfurter Institut fur Sozialforschung
bood hem enig perspectief. Het instituut, dat onderzoek deed op maatschappijkritische grondslag, was in 1932, met het oog op een te verwachten fascistische machtsovername, van
Frankfurt
naar
Geneve
verhuisd, en emigreerde een jaar later naar
New York
. Adorno was Benjamins contactpersoon bij het instituut, dat sinds 1932 een eigen tijdschrift uitgaf:
Zeitschrift fur Sozialforschung
. De contacten tussen Benjamin en het instituut gingen met veel irritaties gepaard omdat de directeur ervan,
Max Horkheimer
, geen expliciet politieke uitspraken in het tijdschrift wilde hebben: hij hoopte aldus de positie van het instituut in de V.S. te beschermen. In veel artikelen van Benjamin werd geschrapt of moesten wijzigingen aangebracht worden. Deze praktijk werd vaak filosofisch en methodologisch gelegitimeerd. Benjamin had weinig keuze en slikte de meeste kritiek.
Vanaf het voorjaar
1934
ontving Benjamin van het Instituut 500 Franse francs per maand plus een toelage voor reizen, boeken e.d. Dat was niet voldoende om van te leven. Om de kosten van levensonderhoud te drukken woonde hij af en toe bij zijn zuster, die ook in Parijs woonde, of bij zijn ex-vrouw Dora, die een pension had in
San Remo
. De zomers van 1934 en 1936 bracht hij door in Skovbostrand bij Brecht.
In
1934
begon hij weer met
Das Passagen-Werk
. Het was dit project dat hem op de been hield. In de winter van 1934 - 1935 begon hij, in San Remo, met de selectie en ordening van het tot dan toe verzamelde materiaal. Hij schreef op verzoek van het Frankfurter instituut een onderzoeksvoorstel waarin hij een eerste lijn aanbracht in het materiaal voor het
Passagen-Werk
:
Paris, die Hauptstadt des XIX. Jahrhunderts
. Op grond van dit voorstel was het instituut bereid bij te dragen aan de kosten van het onderzoek voor het
Passagen-Werk
. Het kwam erop neer dat Benjamin voor dat onderzoek tijd vrij kon maken.
In
1936
organiseerde de stalinistische bureaucratie de eerste politieke showprocessen in Moskou. Benjamin zag het gebeuren verbijsterd aan. Kort daarop zocht hij in Parijs contact met een groep rond
Georges Bataille
en het tijdschrift
Acephale
. In hetzelfde jaar publiceerde hij
Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit
(
Het Kunstwerk in het Tijdperk van de Mechanische Reproductie
) - over de politieke betekenis van de film - en verscheen in Luzern van zijn hand
Deutsche Menschen
onder het pseudoniem Detlef Holz: een verzameling van 26 door Benjamin becommentarieerde brieven uit de jaren 1783 - 1883.
De twee jaren daarop werkte hij, om iets te kunnen publiceren in ruil voor zijn stipendium, naast het
Passagen-Werk
, aan een boek over
Baudelaire
, dat uit het materiaal van het Passagen-Werk samengesteld zou moeten worden. Bij zijn laatste bezoek aan Brecht in Denemarken, in de zomer van 1938, schreef hij grote delen van het tweede deel van dat boek. Dat deel zou onder de titel
Das Paris des Second Empire bei Baudelaire
in het
Zeitschrift fur Sozialforschung
gepubliceerd moeten worden. In september stuurde hij de tekst naar New York. Het artikel werd door Adorno gekraakt en Benjamin werkte het jaar daarop een deel van deze tekst opnieuw uit:
Uber einige Motive bei Baudelaire
verscheen in januari 1940.
Hoewel er van vele zijden bij Benjamin op werd aangedrongen dat hij, vanwege de dreigende houding van Duitsland, Frankrijk verliet, bleef hij in Parijs. Hij was van mening dat alleen daar het
Passagen-Werk
afgemaakt kon worden.
Februari 1939 ontving Benjamin een brief van
Max Horkheimer
waarin deze meedeelde dat het
Institut
in financiele moeilijkheden verkeerde en weleens niet in staat zou kunnen zijn Benjamin op de loonlijst te houden. Benjamin schreef daarop aan Scholem met het verzoek iets voor hem in Palestina te regelen.
In april 1939 zat Benjamin nog in Frankrijk. Hij had al eerder pogingen gedaan de Franse nationaliteit te krijgen, zonder succes en probeerde nu voor het eerst een vlucht naar de V.S. te regelen. Ondertussen werkte hij verder aan
Uber einige Motive bei Baudelaire
. Hij stuurde de tekst eind juli naar New York.
Bij de inval van Duitse legers in Polen, op
1 september
1939
, werd Benjamin, als Duitser, geinterneerd in een kamp bij
Nevers
. Hij gaf in het kamp cursussen filosofie voor gevorderden tegen betaling van drie Gauloises of een broekknoop. Bovendien was hij van plan een kamptijdschrift op te zetten. Op die manier zou hij verlof krijgen om in de stad naar de bibliotheek te kunnen gaan. Voordat het zover was werd Benjamin, door bemiddeling van met name Adrienne Monnier en
Jules Romains
in november weer vrijgelaten. Hij keerde terug naar Parijs, waar hij de stellingen
Uber den Begriff der Geschichte
schreef.
In juni 1940, toen de Franse overgave aan de Duitse legers in het verschiet lag, overhandigde Benjamin zijn manuscripten aan
Georges Bataille
, die ze verstopte in de
Bibliotheque Nationale
en vluchtte met zijn zus naar
Lourdes
. In augustus ontving hij, na bemiddeling door het Institut, in
Marseille
een inreisvisum voor de V.S. Door het ontbreken van een Frans uitreisvisum moest hij illegaal de grens over. Op 26 september deed hij een poging om in groep Frankrijk te verlaten via een pas in de
Pyreneeen
. Aan de Spaanse grens werd de groep aangehouden en door drie agenten begeleid ging het terug naar de Spaanse grensplaats
Portbou
. De volgende morgen zouden ze naar de Franse grens worden gebracht.
In het zuiden van Frankrijk was inmiddels de met de Duitsers samenwerkende regering
Petain
aan de macht. Terugkeer naar Frankrijk zou daarom voor Benjamin uitlevering aan Duitsland en uiteindelijk het
concentratiekamp
betekenen.
Met dat vooruitzicht maakte hij in de nacht van 26 op 27 september te
Portbou
een einde aan zijn leven
met een overdosis
morfine
, die hij voor een dergelijk geval bij zich had. De douanebeambten lieten, waarschijnlijk onder de indruk van Benjamins dood, de rest van de groep alsnog de grens passeren.
Bij zijn vluchtpoging had hij een koffer bij zich die verloren lijkt te zijn gegaan en die mogelijk nog ongepubliceerd werk bevatte.
[1]
Na 1989 werd in Portbou een monument opgericht ter herinnering aan Benjamin en alle andere intelectuelen en kunstenaars die de door de nazi's bezette gebieden moesten verlaten. Het monument werd ontworpen door de Israelische kunstenaar
Dani Karavan
.
[2]
Na zijn dood bleef Benjamin lange tijd onopgemerkt, maar halverwege de jaren vijftig slaagden vrienden en bewonderaars erin belangstelling voor zijn werk nieuw leven in te blazen. Pas in de late jaren zestig kreeg Benjamin de volle aandacht. Zijn werk is van belang voor latere vormen van cultuurkritiek.
Alle teksten zijn te vinden in
Gesammelte Schriften
(Suhrkamp, Frankfurt am Main), maar een groot deel ervan is ook los verkrijgbaar.
- Das Passagen-Werk
- Der Begriff der Kunstkritik in der deutschen Romantik
- Goethes Wahlverwandschaften
- Ursprung des deutschen Trauerspiels
- Moskauer Tagebuch
- Berliner Kindheit um neunzehnhundert
- Deutsche Menschen
- Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit
- Einbahnstraße
- Uber den Begriff der Geschichte
- Paris die Hauptstadt des 19. Jahrhunderts
- Pariser Passagen II
- Das Paris des second Empire bei Baudelaire
- Uber einige Motive bei Baudelaire
- Zentralpark
- Uber Sprache uberhaupt und uber die Sprache des Menschen
- Lehre vom Ahnlichen
- Uber das mimetische Vermogen
- Theologisch-politisches Fragment
- Die Aufgabe des Ubersetzers
- Erkenntniskritische Vorrede
- Uber den Begriff der Geschichte
- Der Surrealismus
- Der destruktive Charakter
- Zur Kritik der Gewalt und andere Aufsatze
- Kapitalismus als Religion
- Erfahrung und Armut
De Nederlandse vertalingen:
- Het kunstwerk in het tijdperk van zijn techniese reproduceerbaarheid
(Nijmegen, 1970, herh. herdr.)
- Naar een socialistische opvoeding voor kinderen
(Nijmegen 1970)
- De auteur als producent : fotomontages
(Nijmegen, 1971)
- Berlijnse jeugd
(Amsterdam, 1974)
- Over kinderen, jeugd en opvoeding
(Amsterdam, 1977)
- Baudelaire
: een dichter in het tijdperk van het hoog-kapitalisme
(Amsterdam, 1978)
- Dagboek uit Moskou
(Amsterdam, 1984)
- Proces-verbaal van
Franz Kafka
(Nijmegen, 1987)
- Stadsgezichten
(Utrecht, 1990)
- Ik pak mijn bibliotheek uit : een rede over het verzamelen
(Utrecht, 1990; tevens vert. naar het Fries, Leeuwarden, 2004)
- Eenrichtingsverkeer
(Amsterdam, 1991)
- Boeken en hoeren: dertien thesen
(Woubrugge, 1991)
- Kleine filosofie van het flaneren : passages, Parijs, Baudelaire
(Amsterdam, 1992)
- Sfeervolle kerstvertellingen uit alle landen
(Weert, 1993)
- Eenrichtingstraat
(Groningen, 1994)
- Maar een storm waait uit het paradijs : filosofische essays over taal en geschiedenis
(Nijmegen, 1996)
- Het destructieve karakter
(Eindhoven, 2010)
- Duitse mensen
(Groningen, 2014)
- Kinderjaren in Berlijn rond 1900
(Nijmegen, 2015)
- Denkbeelden
(Nijmegen, 2017)
- Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid en andere essays
(Amsterdam, 2017)
- Kritische portretten
, samenstelling Thijs Lijster & Jan Sietsma, vert. Jan Sietsma (Amsterdam: Octavo, 2020),
ISBN 9789490334260
.
- Hannah Arendt & Susan Sontag,
Walter Benjamin. In het teken van Saturnus
(Amsterdam: Octavo, 2021),
ISBN 9789490334307
.
- Howard Eiland, Michael W. Jennings
Walter Benjamin: a critical life
, Harvard university Press, 2014,
ISBN 9780674051867
- Toke van Helmond-Lehning, 'Bin ich kein Schriftsteller? Walter Benjamin en Ernst Bloch en hun medewerking aan i10', Uitgeverij Huis Clos, 2016,
ISBN 978 90 79020 35 5