Neurenberg
was een tot de
Frankische Kreits
behorende
rijksstad
binnen het
Heilige Roomse Rijk
.
De stad
Neurenberg
(
Duits
:
Nurnberg
, afgeleid van
nuorenberc
= rotsberg) is ontstaan uit de rijksburcht die in
1050
voor het eerst vermeld werd. De burcht speelde een belangrijke rol, maar het belang werd echt groot tijdens de regering van
Koenraad III (Rooms-koning)
. Er waren ook de burggraven van Neurenberg. Omstreeks
1173
werd de schout vermeld, wat wees op een stedelijke rechtspraak. In
1152
was de stad nog familiebezit: keizer Koenraad III schonk ze aan zijn zoon hertog
Frederik van Rothenburg
. Na diens dood bouwde
keizer Frederik I
de burcht uit tot een keizerpalts. In het begin van de dertiende eeuw was de
palts
het bestuurscentrum voor de rijksgoederen.
De aanwezigheid van het keizerlijk hof gaf een sterke economische impuls aan de nederzetting.
Keizer Frederik II
verleende de burgers een aantal economische privileges in de grote vrijheidsbrief van
8 november
1219
. Politiek bleef de nederzetting echter onderworpen aan de keizerlijke voogdij. Pas na het wegvallen van de
Hohenstaufen
kon er een zelfstandige entiteit ontstaan. In
1256
was er een stadsraad en begon men met de omwalling. Maar de erfgenamen van de Hohenstaufen bleven Neurenberg als familiebezit zien. Na de terechtstelling van
Konradijn van Hohenstaufen
in
1268
was de hertog van
Beieren
zijn erfgenaam. De dreiging om een landstad van Beieren te worden, werd verhinderd door de politiek van koning
Rudolf
.
Inmiddels waren de burggraven een belangrijke machtsfactor geworden. Het burggraafschap was tot het uitsterven in
1191
in handen van het huis Raab. Dit geslacht werd in 1191 opgevolgd door de
Hohenzollern
. Hun macht was in het
Interregnum
zodanig gegroeid, dat koning Rudolf genoodzaakt was een aantal van de door hun verworven bevoegdheden te erkennen. Hiermee was de kiem gelegd voor de onenigheden die er tot het einde van het Heilige Roomse Rijk zijn geweest tussen de stad en de latere vorstendommen
Ansbach
en
Bayreuth
.
De relatie met
keizer Lodewijk de Beier
was zeer goed. De stad steunde hem en de keizer verleende de stad belangrijke juridische privileges. De bevolking groeide zodanig dat de stad moest worden uitgebreid door een nieuwe omwalling.
Keizer Karel IV
beloonde de steun van de stad aan hem in de
Gouden Bul van 1356
. In de bul werd vastgelegd dat iedere keizer zijn eerste rijksdag in Neurenberg bijeen moest roepen. De macht van de stad groeide, maar ook die van de burggraaf. Het ambt van burggraaf van Neurenberg werd in
1363
in rang gelijkgesteld aan dat van rijksvorst. De stad ging tot de tegenaanval over. In
1385
verwierf de stad het ambt van schout in eigendom, in
1388
vervielen de grondcijnsrechten van de burggraaf en in
1391
werd de invloed van de burggraaf bij de bouw van de stadsmuur en het beheer van de bossen teruggedrongen. In
1400
verwierf de stad zelfs de burcht Lichtenau bij Ansbach, waardoor er druk kon worden uitgeoefend op deze burggrafelijke bezitting.
In
1420
leek er een eind te komen aan de politieke nachtmerrie als een
Beiers leger
de burcht in Neurenberg verwoest en de stad de ruines kon kopen. Er kon nu ook een stedelijk territorium ontstaan. De verlening van het markgraafschaap Brandenburg met de daaraan verbonden keurvorstelijke waardigheid aan de burggraven deed de macht van deze tegenstander enorm groeien. Tijdens de
Eerste Markgravenoorlog
(
1449
-
1450
) wist de stad de markgraaf te weerstaan.
Keizer Sigismund
was de stad zodanig goed gezind dat hij in
1424
besloot dat de kroonjuwelen in de stad moesten worden bewaard. Dit besluit heeft tot
1796
stand gehouden.
Door deelname aan de
Landshuter Successieoorlog
van
1504
-
1505
breidde de stad uit met een aantal dorpen.
Van de Reformatie tot het einde van de rijksstad
[
bewerken
|
brontekst bewerken
]
In
1525
werd de
Reformatie
ingevoerd en in
1622
werd er een universiteit gesticht in Altdorf.
In
1792
en
1796
moest de stad accepteren dat Beieren en
Pruisen
een deel van haar landelijk gebied annexeerden.
In de
Reichsdeputationshauptschluss
van
25 februari
1803
was Neurenberg een van de zes rijkssteden, die hun zelfstandigheid (volgens paragraaf 27) wisten te bewaren. Bij de andere vijf steden waren er ook nog bepalingen opgenomen over het gebied, maar voor Neurenberg werd de regeling uitgesteld naar een later tijdstip.
Lang duurt de nieuwe situatie niet, want in artikel 17 van de Rijnbondsacte van
12 juli
1806
werd de inlijving van de rijksstad bij het nieuwe
koninkrijk Beieren
definitief geregeld.
Naast de stad zelf bestond het grondgebied uit het Sebalder Wald en het Lorenzer Wald. Verder uit de ambten Wohrd, Gostenhof, Altdorf, Lauf, Hersbruck, Reicheneck, Engeltahl, Hohenstein, Velden, Betzenstein, Hilpoltstein, Grafenberg en Lichtenau.
- K. Bosl, Handbuch der Historischen Statten Deutschlands, Band 7 Bayern, 1965.
- ↑
(
en
)
P. H. Wilson
(2004):
From Reich to revolution: German history, 1558-1806
, eerste druk, Palgrave Macmillan, Basingstoke, blz. 379
- ↑
Waarvan 30.000 binnen en 40.000 buiten de stadsmuren,
(
en
)
P. H. Wilson
(2004):
From Reich to revolution: German history, 1558-1806
, eerste druk, Palgrave Macmillan, Basingstoke, blz. 379