Onderstaand overzicht betreft conflicten in de recente
Geschiedenis van Libanon
sinds 1840. Zie ook het artikel over de
Libanese burgeroorlog
van
1975
tot
1990
.
tussen
Druzen
en
Maronieten
(nog te doen)
In reactie op beleidsmaatregelen van het
Franse
bestuur dat verantwoordelijk was voor het woongebied van de
Druzen
, onder leiding van gouverneur
Carbillet
(gekozen door de Druzen), kwamen de Druzen in opstand. De Druzen waren van mening dat de maatregelen de
tradities
en machtsstructuur van de Druzen aantastten. Toen de Hoge Commissaris, generaal
Maurice Sarrail
daarbovenop vooraanstaande Druzen liet arresteren, brak in juli
1925
een volksopstand uit geleid door
Sultan Al Atrash
. Tijdens het begin van de opstand versloeg hij enkele malen het Franse leger dat was opgeroepen om de opstand te beteugelen. Ook sloot hij een verbond met
Syrische
nationalisten
van de Volkspartij.
Als gevolg van dit verbond bereikte de opstand, die in het
Libanon gebergte
begon, na verloop van tijd
Damascus
. In reactie hierop besloten de Fransen tot een
bombardement
van
Damascus
over te gaan, echter zonder veel resultaat. De opstand verspreidde zich over Zuid-Libanon en in 1926 besloten de Fransen tot een hernieuwd offensief tegen Damascus, ditmaal met meer succes. Het zou echter nog tot 1927 duren voordat de Fransen de rust hadden hersteld.
Als reactie op de Druzenopstand besloot het Franse bestuur voortaan de
gouverneur
niet meer te laten kiezen door de bevolking maar zelf aan te wijzen.
In 1952 vond de Rozenwater revolutie plaats. De naam refereert aan het
geweldloze
karakter dat de
revolutie
had die leidde tot het aftreden van de
president van Libanon
,
Beschara Al Khoury
.
Khoury was de eerste president van Libanon na de
onafhankelijkheid
die het land in
1943
verkreeg. Alhoewel hij in
1949
opnieuw werd gekozen tot president, liep zijn populariteit gedurende zijn tweede presidentstermijn sterk terug. Zijn tegenstanders verweten hem een gebrek aan innovatie om de economie te stimuleren en een ongewenste toename van het sektarisme in Libanon.
In
1952
werd het
Sociale Nationale Front
(SNF) opgericht door onder meer
Kamal Jumblatt
, voorzitter van de
Progressieve Socialistische Partij
,
Camille Chamoun
(voormalig
ambassadeur
in
Engeland
) en
Emile Boustani
, een rijke zakenman. Het SNF stond een volledige herziening van het overheidsapparaat voor, waarbij met name sektarisme en corruptie moesten worden uitgeroeid.
Tijdens een grote demonstratie in mei
1952
riep het SNF om het aftreden van de president, een eis die werd gesteund door
Falangistenleider
Pierre Gemayel
. Enige maanden later, op 11 september
1952
, riep het SNF op tot een landelijke staking. Deze staking is bekend geworden onder de naam Rozenrevolutie aangezien het een geweldloze revolutie was. De president gaf opdracht aan de opperbevelhebber van het Libanese leger,
Fouad Chehab
, om de staking met geweld te stoppen, maar Chehab weigerde dit bevel uit te voeren. Een week nadat de revolutie uitbrak, trad Khoury af op 18 september
1952
. Kort daarna werd Camille Chamoun door het parlement als opvolger aangewezen.
Begin
jaren vijftig
in de vorige eeuw ontstond onder leiding van de
Egyptische
president
Nasser
een sterke antiwesterse beweging, het
Nasserisme
genaamd. Libanon, dat vanwege de deels
christelijke
populatie altijd sterk op het westen was gericht, kwam onder druk te staan om de contacten met het westen te beperken ten gunste van de
Sovjet-Unie
. Nassar had gedeeltelijk succes met zijn beweging en dit resulteerde onder meer in de unificatie van Syrie en Egypte in februari
1958
, genaamd de
Verenigde Arabische Republiek
(VAR).
Tijdens de Libanese verkiezingen van
1958
leden zowel de Druzen onder leiding van
Kamal Jumblatt
als de
soenni moslims
onder leiding van
Saeb Salam
(voormalig premier) een gevoelige nederlaag. In reactie hierop braken openlijke straatprotesten uit. Ze riepen de regering op zich aan te sluiten bij de VAR.
De vlam sloeg in de pan met de moord op
Nassib Metni
, uitgever van de
communistische
krant Al Telegraf op 8 mei
1958
. De overheid kreeg de schuld van zijn dood en de volgende dag braken op grote schaal onrusten uit. Later zou overigens blijken dat de oorzaak van Metni’s dood in de prive-sfeer moest worden gezocht. Op 12 mei werd een nationale staking afgekondigd en sloten het zuiden, midden en oosten van Libanon zich aan bij het verzet tegen de regering. Grofweg kan gezegd worden dat de christenen overheidsgezind waren en dat het verzet met name door moslims werd gevormd.
Het Libanese leger wilde niet ingrijpen omdat de opperbevelhebber
Fouad Chehab
vreesde voor het uiteenvallen van het leger in moslims en christenen. Hij zag als voornaamste taak voor het leger het bewaren van strikte neutraliteit.
De opstandelingen werden openlijk met manschappen en wapens gesteund door Syrie, die immers wilde dat Libanon zich zou aansluiten bij de VAR. Dit leidde in juni 1958 tot een officieel protest van Libanon bij de
VN Veiligheidsraad
, wat overigens zonder resultaat bleef.
De situatie in Libanon verslechterde na de
staatsgreep in Irak
op 14 juli
1958
waarbij de koninklijke familie en de premier werden vermoord. Irak was tot dan toe prowesters georienteerd, maar de nieuwe regering koos onomwonden voor een antiwesterse koers.
Als reactie op deze regionale ontwikkelingen riep de Libanese president Camille Chamoun de hulp in van de
Verenigde Staten
. De Amerikanen hadden een marinevloot voor de kust van Libanon en waren bereid tot een landing op het strand nabij Beiroet om de regering te helpen.
De volgende dag landden de Amerikanen derhalve bij de badplaats
Khalde
, een bekende badplaats enkele kilometers ten zuiden van Beiroet. Het moet de merkwaardigste invasie ooit zijn geweest: de
Amerikaanse mariniers
die zich hadden voorbereid op een invasie in oorlogsgebied, werden hartelijk verwelkomd door zongebruinde Libanezen die genoten van een mooie stranddag.
Toch moet de sociale en politieke spanning indertijd niet worden onderschat. Zo trokken
Britse
militaire eenheden
Jordanie
binnen op 17 juli
1958
ter ondersteuning van de Jordanese koning die zich eveneens bedreigd voelde door de regionale ontwikkelingen, met name de recente staatsgreep in Irak.
In Libanon werd onder druk van Amerika al spoedig een overeenkomst bereikt tussen de regering en de opstandelingen en tegen het einde van september
1958
verlieten de Amerikaanse mariniers Libanon en was de rust teruggekeerd.
1968: Israelische aanval op vliegveld Beiroet
[
bewerken
|
brontekst bewerken
]
Op 28 december
1968
bombardeerde het Israelische leger de luchthaven van Beiroet en vernietigde daarbij de volledige vloot van de Libanese luchtvaartmaatschappij
Middle East Airlines
(MEA). De aanval was een vergelding voor de stroom van
Palestijnse
aanvallen vanuit het zuiden van Libanon. Het maakte eens te meer duidelijk de moeizame verhouding tussen Libanon en haar buren.
1969: Gevechten tussen Palestijnse strijders en het Libanese leger
[
bewerken
|
brontekst bewerken
]
Gedurende
1969
leverde het Libanese leger veelvuldig strijd met kleine, ongeorganiseerde verzetsorganisaties die Israel bestookten vanuit het zuiden van Libanon. Waarschijnlijk mede gemotiveerd door de aanval op de luchthaven van Beiroet in
1968
, probeerde het leger de diverse verzetshaarden te neutraliseren.
Als reactie hierop hielden Libanese moslims demonstraties om hun steun aan de Palestijnse zaak te betuigen. Ook Syrie bemoeide zich met de strijd tegen de Palestijnse groeperingen in Libanon en verzocht de Egyptische president Nasser te bemiddelen. Dit resulteerde in een vredesverdrag tussen
Yasser Arafat
, de leider van
Al Fatah
en het Libanese leger. Het verdrag legde de Palestijnen restricties op ten aanzien van hun aanvallen op Israel in ruil voor een wapenstilstand met het Libanese leger.
Door de aanhoudende stroom van guerrilla-activiteiten door de Palestijnen en de reactie van het Israelische leger hierop eind
1969
en
1970
, werd het zuiden van Libanon een steeds onveiliger gebied. Het Libanese leger was nauwelijks in staat (of bereid) om bescherming aan de burgers te bieden met als gevolg dat met name
sjiieten
uit het zuiden van Libanon naar de hoofdstad Beiroet trokken.
Dit leidde tot diverse spanningen en gewelddadigheden tussen de “nieuwkomers”, geschat op zo’n 30.000 personen, die op zoek waren naar woonruimte en werk, en de bevolking van Beiroet die zich argwanend opstelde. Het Libanese leger moest enkele malen hard optreden om de orde te bewaren.
Aangezien het leger onder aanvoering van overwegend christelijke officieren stond, werd de verdenking gewekt dat soms overdreven hard werd ingegrepen. Als gevolg hiervan stond de notie van een neutraal leger bij het moslimdeel van de bevolking ter discussie.
1970-1973: Hernieuwde gevechten tussen het leger en Palestijnse guerrillastrijders
[
bewerken
|
brontekst bewerken
]
Om de migratie van het zuiden van Libanon naar de hoofdstad Beiroet tegen te gaan, stelde de regering een plan op om de bevolking in het zuiden van het land betere bescherming te bieden en zelfs te bewapenen en militair te trainen. Klaarblijkelijk kon of wilde het Libanese leger niet zelf het zuiden beschermen maar liet het over aan de burgers. Men was bang voor spanningen in het leger tussen de veelal christelijke officieren en de ondergeschikte moslim soldaten, die loyaal aan de Palestijnen waren.
Begin januari
1970
werd de opperbevelhebber van het leger, Emile Boustani, vervangen door
Jean Njaim
, die algemeen werd beschouwd als een voorstander van een actievere rol van het leger in het zuiden van Libanon. Njaim trad inderdaad hard op tegen de diverse Palestijnse groeperingen, maar desondanks bleef de bevolking van het zuiden van Libanon vragen om meer bescherming en hield de stroom van migranten naar Beiroet niet op.
Na een landelijke staking in mei 1970 besloot de overheid tot het daadwerkelijk inzetten van het leger in het zuiden van Libanon om de burgerbevolking beter te beschermen en om de Palestijnse guerrilla’s aan te pakken.
Een paar maanden later, echter, werd de
PLO
tijdens
Zwarte September
uit Jordanie verdreven. Het merendeel van de geharde PLO guerrillastrijders kwam in Libanon terecht en zocht aansluiting bij de groeperingen die zich al in het zuiden van het land bevonden. Ook zocht men steun bij de diverse Libanese moslimbewegingen. Vanuit het zuiden van Libanon werd vervolgens de strijd met aartsvijand Israel voortgezet.
Deze ontwikkeling bracht verdeeldheid in Libanon tussen de christelijke leiders, die refereerden aan het verdrag dat in
Cairo
was gesloten ter beteugeling van de guerrilla-activiteiten en de moslimleiders die openlijk sympathiseerden met de Palestijnse zaak.
Israel, dat zich bedreigd voelde door de Palestijnse guerrilla’s, viel het zuiden van Libanon binnen in reactie op de
moordaanslagen op het Israelische olympische team
in
Munchen
in september
1972
.
Een paar maanden voerde een Israelische commando eenheid een aanval uit op Palestijnse guerrilla’s in Beiroet waarbij drie leiders werden gedood. Deze actie werd als een blamage beschouwd voor de minister-president
Saib Salam
, die daarop aftrad.
In mei
1973
escaleerde de gevechten tussen het Libanese leger en voornamelijk Palestijnse strijders, zowel in Beiroet als in andere delen van Libanon. Toen vanuit Syrie aanvullende Palestijnse gevechtskrachten Libanon binnenkwamen, kondigde de regering de noodtoestand uit. Daarnaast voerde de regering geheime onderhandelingen met de Palestijnse guerrilla’s dat resulteerde in een verdrag en afname van de gevechten.
In 1975 brak in Libanon een burgeroorlog uit die uiteindelijk in 1990 eindigde.
In juli
2006
werd door de
Hezbollah
beweging twee Israelische militairen gegijzeld. Als antwoord begon Israel een oorlog tegen Libanon die 34 dagen zou duren.
Libanon kwam naar verhouding de Arabische Lente rustig door met protesten gevolgd door regeringswijzigingen. De Syrische Burgeroorlog die hier in buurland Syrie het gevolg van was, breidde zich echter snel uit naar Libanon. Op 17 juni 2011 braken voor het eerst onlusten uit in
Tripoli
tussen partijen die voor en tegen de Syrische regering waren, en deze zouden met regelmaat voortduren. Het jaar daarop braken schermutselingen uit aan de Libanees-Syrische grens, met name tussen
Hezbollah
en soennitische Syrische rebellen. Nadien raakten ook Libanese regeringstroepen hierbij betrokken evenals
al-Nusra
en de
Islamitische Staat
. Aan de andere kant steunde Hezbollah zijn broodheer Assad. Hoewel de Islamitische Staat een stuk land rondom Arsal in bezit kon nemen, verhinderden Hezbollah en de Libanese regeringstroepen een verdere opmars van de beweging.