Het
Polabisch
is een uitgestorven
Slavische taal
, die tot in de achttiende eeuw werd gesproken. Het is een
West-Slavische taal
, evenals het
Pools
,
Tsjechisch
en
Sorbisch
. Binnen die groep behoort Polabisch tot de subgroep van de Elbe-slavische en Oostzeekust-slavische talen en wordt ook wel aangeduid als Lechitische talen. Naaste en nog in levend gebruik zijnde taal is het
Kasjoebisch
, dat in
Pommerellen
(het huidige Noord-Polen) nog door een klein aantal mensen wordt gesproken.
Het
Wendland
bij het stadje
Luchow
in
Nedersaksen
was een van de laatste gebieden waar Polabisch gesproken werd. Dat gebied ligt bij de
Elbe
, de rivier waaraan de taal zijn naam ontleent (
Po Laba
, aan de Elbe).
Eerder werden in heel het huidige
Duitsland
oostelijk van de Elbe Polabische en Wendische dialecten gesproken. Sporen daarvan zijn nog terug te vinden in vele plaatsnamen. De
Polaben
vestigden zich in de zevende eeuw n.Chr., na vertrek van Germaanse stammen, in dit gebied. Zij hadden geen geschreven taal en omdat hun woongebied bewesten de Elbe in de 9de eeuw deel werd van het Frankische, later het
Heilige Roomse Rijk
, waar vooreerst Latijn de geschreven taal was, zijn de vroegste bronnen over hun bestaan in die taal gesteld.
Bewesten de Elbe kwam de kolonisatie door boeren uit Saksen, Friesland, Holland en Vlaanderen in de 10de eeuw op gang. Omdat de Polaben aan de oostzijde van de Elbe, het huidige
Mecklenburg
, zich met succes verzetten volgde de kolonisatie daar pas na hun definitieve onderwerping in de 11de eeuw (zie
Oostkolonisatie
). De Polaben mengden zich met de binnenkomende boeren en ondergingen taalkundig een proces van
verduitsing
, dat wil zeggen dat zij Duitse dialecten vormden met hooguit een Polabisch substraat. De Polaben werden toen ook aangeduid als 'Wenden', een Duitse benaming voor Slavischsprekenden. In de 16de eeuw werd nog op grotere schaal Wendisch gesproken bewesten de Elbe in het zogenaamde Wendland, ten zuiden van de
Luneburger Heide
. Beoosten de Elbe werden zij in de 17de eeuw nog gevonden op de zogenaamde Jabelheide, de schrale gronden in het zuiden van
Mecklenburg
. De laatste spreekster van het Polabisch was, volgens de
Index defunctorum
van de plaats Wustrow uit 1756, een 88-jarige weduwe die in dat jaar stierf. Rond die tijd was de wetenschappelijke nieuwsgierigheid naar deze taal juist op gang gekomen. Onder meer
Leibniz
besteedde er aandacht aan: hij gaf een woordenlijst en een tekst uit in zijn
Collectanea Etymologica
uit 1717. De belangrijkste Polabische bron is het
Vocabularium Venedicum
van dominee
Christian Hennig von Jessen
uit 1705. Het viel niet mee voor hem om mensen te vinden die hem over de Polabische taal wilden vertellen, omdat zij niet durfden toe te geven dat ze Polabisch spraken, want daarom werden ze bespot.
Het Polabisch behoorde tot de zogenoemde
Lechitische
tak van het West-Slavisch. Tot deze tak behoren ook het
Pools
, het
Kasjoebisch
en het
Slovinzisch
, een taal die aan de
Oostzeekust
van
Achterpommeren
werd gesproken en daar in de eerste helft van de 20e eeuw uitstierf toen de laatste sprekers ervan op het Duits waren overgegaan.
Het Polabisch wijkt af van de andere Lechitische talen. Enkele redenen hiervoor zijn de sterke invloed van het Duits en de geografisch gezien vrij geisoleerde positie van het Polabische taalgebied. Het gebied waar in de 18e eeuw het Polabisch uitstierf, lag niet in de buurt van grote verkeersaders, en het had ook erg weinig mogelijkheden tot contact met andere Slavische talen, aangezien het omgeven was door Duitstalig gebied.
In het Polabisch waren de volgende
vocalen
te onderscheiden:
a) niet-gereduceerde vocalen a, a, e, ?, o, o, u, u, i, o, ?
b)
diftongen
ai, ai, oi, au, au
c) gereduceerde vocalen ?, ?
In lettergrepen in het Polabisch kon een vocaal sterk (niet-gereduceerd) of zwak (gereduceerd) zijn. Reductie vond plaats naar of ? of ?. a, a, e, o en o werden gereduceerd naar ?, terwijl u, i, ai, ai, oi en au werden ?. De nasale vocalen o en a werden in de regel niet gereduceerd.
Of een vocaal sterk of zwak was hing ongetwijfeld af van waar de klemtoon viel. Er is echter geen overeenstemming wat het Polabische accentsysteem betreft. Sommigen denken dat het accent altijd op de laatste niet-gereduceerde lettergreep viel, anderen, bijvoorbeeld
Trubetzkoy
, zeggen dat dat alleen het geval was als de laatste lettergreep lang was, anders viel het accent op de voorlaatste lettergreep. Weer anderen zeggen dat het accent altijd op de eerste lettergreep viel. Er zijn wel enkele Polabische teksten waar accenttekens bij zijn weergegeven, maar dat duidde waarschijnlijk meestal alleen aan dat die lettergreep niet gereduceerd was, en niet of deze de klemtoon had of niet.
Het Polabisch maakte een zeer autonome ontwikkeling door ten opzichte van andere Slavische en ook
West-Slavische talen
en dit heeft ertoe geleid dat de taal behoorlijk afwijkt van de meeste andere
Slavische talen
. Dit is goed te zien in het volgende overzicht waarin de fonetische verschillen, wat vocalen betreft, worden getoond.
Proto-Slavisch
|
A
|
?
|
e
|
i
|
O
|
Polabisch
|
o ~ a
|
o ~ e
|
e ~ i ~ a
|
ai ~ a ~ a
|
o ~ u ~ a ~ i
|
Proto-Slavisch
|
U
|
y
|
?
|
o
|
ь
|
ъ
|
Polabisch
|
ai ~ au
|
ai ~ oi ~ ai ~ a
|
o ~ ?
|
o ~ ?
|
a ~ a ~ ?
|
a ~ ?
|
Het
Onzevader
:
- Aita nos, ta toi jis wa nebesai, sj?tu wordoj tuji jaim?; tuji rik komaj; tuja wu?a mo s? ?u?ot kok wa nebesai tok no zemi; nos? wisedanesn? s?aib? doj nam dans; a wutadoj nam nose greche, kok moi wutadojeme nosim gresnarem; ni bringoj nos wa warsukong?; toi losoj nos wut wisokag chaudag. Pritu tuje j? tu ?en?dztwu un muc un cast, warchni Buzac, nek?da in nek?disa. Amen.