In de 11de eeuw werd het
graafschap Vlaanderen
door
Boudewijn V van Vlaanderen
, in vervanging van de
Karolingische
gouwen
, onderverdeeld in
kasselrijen
, waaronder de kasselrij Gent, ook
Oudburg
genoemd.
Ze werd bestuurd door een
burggraaf
in naam van de
heer
, in dit geval de
graaf van Vlaanderen
. De burggraaf zetelde in de burcht te
Gent
, vandaar de naam Oudburg (Vetus Castrum), die eraan gegeven werd na de bouw van de nieuwe burcht: het
Gravensteen
in
1180
.
Deze kasselrij vormde een
heerlijkheid
gelegen tussen het
Brugse Vrije
, de
Vier Ambachten
, het
land van Waas
, het
land van Dendermonde
, het
land van Aalst
, de
kasselrij Oudenaarde
en de
kasselrij Kortrijk
. In het begin van de 14de eeuw werden het land van Waas en de Vier Ambachten afgesplitst van Oudburg. Ook in die periode werd het land van Dendermonde een kasselrij.
Daar de burggraven te veel macht kregen werden ze door de graven
Diederik van de Elzas
en
Filips van de Elzas
vervangen door ambtenaren,
baljuws
. In
1169
werd Gerard Blunde de eerste baljuw van Gent. Op het einde van de 13de eeuw mochten de baljuws van Gent de titel grootbaljuw dragen.
De kasselrij Oudburg omvatte op een bepaald ogenblik de
parochies
Aalter
,
Afsnee
,
Bachte
,
Bachte-Maria-Leerne
,
Baarle
,
Bellem
,
Belsele
,
Destelbergen
,
Desteldonk
,
Deurle
,
Doornzele
,
Drongen
,
Eke
,
Evergem
,
Hansbeke
,
Heusden
,
Knesselare
,
Landegem
,
Lochristi
,
Lotenhulle
,
Lovendegem
,
Mariakerke
,
Meigem
,
Mendonk
,
Merendree
,
Nazareth
,
Nevele
,
Oostakker
,
Oostwinkel
,
Poesele
,
Ronsele
,
Ruiselede
,
Sint-Denijs-Westrem
,
Sint-Martens-Latem
,
Sint-Martens-Leerne
, Sleidinge-Sint-Baafs,
Vinkt
,
Vosselare
Waarschoot
,
Sleidinge
,
Wondelgem
,
Zaffelare
,
Zeveneken
,
Zevergem
,
Zomergem
en
Zwijnaarde
.
Voor de namen van de burggraven van Oudburg, zie
Lijst van burggraven van Gent