De term
militarisme
betekent, in culturele zin, een voorliefde voor
militair
vertoon zoals
uniformen
,
wapens
,
onderscheidingen
, parades, orden,
rituelen
,
hierarchieen
,
rangen
en titels,
vlaggen
, heldenverering, discipline en het principe van bevelen en gehoorzamen. Ook het kleden van kinderen in militaire uniformen is in vele ogen een kenmerk van militarisme.
Militarisme is een subjectief begrip, wat wel of niet militaristisch is is een persoonlijk oordeel. Als politiek begrip duidt het op de aanwezigheid van een sterk dominante geuniformeerde macht die zich in sommige gevallen zelfs aan politieke en parlementaire controle kan onttrekken.
Het begrip "militaristisch" is geen
synoniem
voor militair. Het begrip militarisme is op zich neutraal; het beschrijft een bepaalde voorliefde. Veelal wordt het door tegenstanders echter als negatief beschouwd: militaristische regimes liggen meestal aan de basis van oorlogszuchtige retoriek.
Een heel aantal landen heeft in het verleden duidelijk een militaristisch karakter gehad, bijvoorbeeld Sparta in het oude Griekenland, het
Romeinse Rijk
, het koninkrijk
Pruisen
, het
Duitse Keizerrijk
, het
Franse Keizerrijk
onder
Napoleon Bonaparte
en het
Britse Rijk
.
Pruisen, waar het leger een grote rol speelde en waar uniformen vaak in het straatbeeld voorkwamen, wordt dikwijls als voorbeeld van militarisme aangehaald. Deze tendens begon al in de achttiende eeuw, toen
Frederik Willem I
(de
Soldatenkoning
) en
Frederik II
het Pruisische leger substantieel uitbreidden. Van Pruisen werd gezegd dat "terwijl ieder land een leger had, Pruisen het enige leger was dat een land had".
Ook in het
Duitse Keizerrijk
, waarin Pruisen domineerde, was het leger van groot belang, vooral tijdens de
wilhelminische periode
(1890-1918). Het rijk was een
semi-constitutionele monarchie
: de zittende keizer, die de belangen van de aristocratie en het leger doorgaans steunde, had volgens de toen vastgestelde grondwet uitgebreide bevoegdheden en kon alle belangrijke staatszaken zelf beslissen
als
hij dat wilde. Keizer
Wilhelm I
maakte er geen gebruik van en bemoeide zich dus niet met rijkskanselier
Otto von Bismarck
, zodat deze zijn politiek kon uitvoeren en dus zijn stempel op het land kon drukken.
Wilhelm II
maakte daarentegen wel volop gebruik van zijn grondwettelijke rechten. Dit leidde o.a. tot de uitbouw van de Duitse marine, die door het Britse Rijk als onrustwekkend werd ervaren. De controle van het
parlement
en de
ministerraad
op het leger was beperkt. Zozeer zelfs dat de, toch politiek verantwoordelijke, ministers zich nauwelijks met de gang van zaken durfden te bemoeien. Die beperkte status wordt goed geillustreerd door het hofprotocol, waarin bijvoorbeeld de burgemeester van
Berlijn
in rang na een
tweede luitenant
kwam. Er waren in de wilhelminische periode mannen die vanwege hun reserve-officierschap ook dagelijks in uniform liepen. In verslagen van buitenlandse tijdgenoten sprak men dikwijls zijn verbazing uit over het straatbeeld in bijvoorbeeld Berlijn: op een mooie dag op een terrasje gezeten zag men een onafgebroken menigte mensen voorbijkomen gekleed in de meest uiteenlopende uniformen. De officieren, oud-officieren en reserve-officieren waren immers gewend om hun uniform dagelijks, dus ook buiten de dienst, te blijven dragen.
In deze periode was het Duitse Keizerrijk echter lang niet de enige staat waar het militarisme bloeide. In de aanloop naar de
Eerste Wereldoorlog
was ook in alle andere Europese grootmachten (het
Oostenrijks-Hongaarse Rijk
, het
Russische Rijk
, het Britse Rijk,
Frankrijk
en
Italie
) het militarisme (in combinatie met radicaal
nationalisme
) duidelijk aanwezig, wat resulteerde in een ongeziene
wapenwedloop
.
Nazi-Duitsland
was uitermate militaristisch (net als het fascistische Italie van
Mussolini
), vooral na de
Kapp-putsch
. Toen werden de meest radicale militaristische figuren in de rangen van de
NSDAP
opgenomen, terwijl alle elementen van gematigder militarisme werden verdrongen. Het
Japanse Keizerrijk
van de
jaren 30 van de 20e eeuw
kreeg ook steeds meer militaristische trekjes.
In de
moderne tijd
zijn er ook landen of personen die een uitgesproken voorliefde voor militair vertoon en bijbehorende kleding kennen of kenden. Zo was de
Palestijnse
premier
Arafat
altijd gekleed in een legergroen uniform. Ook de
Cubaanse
president
Fidel Castro
kleedde zich graag in militaire uniformen.
Op nationaal niveau wordt
Noord-Korea
gezien als een militaristisch land en sommigen vinden dit ook van de
Verenigde Staten
.