Midden-Friesland
is de naam waarmee
geschiedenisschrijvers
het gebied aanduiden dat in de
11e eeuw
door het geslacht der
Brunonen
bestuurd werd en bestond o.a uit de
gouwen
Zuidergo
,
Oostergo
en
Westergo
. Het graafschap behoorde staatkundig gezien bij het
Heilige Roomse Rijk
. De graven van Midden-Friesland waren
leenmannen
van de koning of keizer van het
Heilige Roomse Rijk
.
In de vroege
middeleeuwen
maakte het gebied van de huidige provincie
Friesland
deel uit van het zogenaamde
Friese rijk
en na de verovering door de Franken van een hertogdom
Fresia
dat zich uitstrekte van het
Sincfal
(het
Zwin
), de tegenwoordige grens tussen Belgie en Zeeuws-Vlaanderen, tot de
Wezer
in Duitsland.
In het jaar
1006
kreeg
Liudolf van Brunswijk
zeggenschap over de Friese graafschappen Zuidergo, Oostergo en Westergo. Op welke manier dit plaatsvond, is niet bekend. Wellicht werden de gouwen met geweld afhandig gemaakt van de Friese graven van
Holland
.
[1]
Midden-Friesland telde vier graven, die tevens graaf van
Brunswijk
waren en daarom
Brunonen
worden genoemd. Het gebied dat 'Midden-Friesland' bestreek was eerst samengesteld uit de
gouwen
Zuidergo
(ook wel het
graafschap Stavoren
genoemd),
Oostergo
en
Westergo
; verder bezaten de Brunonen de
IJsselgouw
(
Iselgo
). Later kregen de Midden-Friese graven ook de rechten over
Hunsingo
en
Fivelingo
erbij. Daar het gehele ambtsgebied nu tussen
West-Friesland
en
Oost-Friesland
lag, spreekt men van 'Midden-Friesland'.
In Friesland was het grafelijk gezag stevig verankerd, afgaande op de zilveren munten met grafelijke afbeeldingen. Deze werden onder andere geslagen in
Stavoren
,
Bolsward
,
Leeuwarden
en
Dokkum
. Deze munten zijn op veel plekken gevonden, meestal in groten getale.
Keizer Hendrik IV
droeg Midden-Friesland in
1088
(zonder overleg met de graven) over aan de bisschop van
Utrecht
, tot onvrede van graaf
Egbert II van Meißen
, die tegen keizer Hendrik IV (zijn neef) in opstand kwam. Egberts stierf in
1090
en daarna probeerde zijn familie de rechten over Friesland terug te winnen. Dat lukte toen bisschop
Koenraad van Zwaben
in 1099 werd vermoord. De keizer benoemde
Hendrik van Northeim
(de Vette), die met
Gertrudis
een zuster van Egbert II getrouwd was, als graaf van Midden-Friesland, maar hij werd op
10 april
1101
vermoord door Friezen onder leiding van de nieuwe bisschop van Utrecht. Wat hierna gebeurde is grotendeels onbekend. Men vermoed dat de erven van Hendrik de grafelijke rechten behielden, totdat koning
Koenraad III
in 1138 de rechten op Oostergo en Westergo 'terug' gaf aan de bisschop van Utrecht.
[2]
Omstreeks die tijd lijkt de periode te beginnen die we kennen als de
Friese Vrijheid
, waarin de Friezen zichzelf min of meer zelfstandig besturen, ondanks aanspraken van Holland en Utrecht op het gebied, dat zij echter niet onder hun gezag konden krijgen.
Bronnen, noten en/of referenties
Literatuur
- H. Jaekel
,
Die Grafen von Mittelfriesland aus dem Geschlechte Koning Radbods
, Gotha-1895.
- J.F. Niermeyer
, 'Over het staatsgezag in Midden-Friesland voornamelijk in de 12de eeuw. Een diplomatisch onderzoek',
Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde
, VII[8] (1937) I.
- M.P. van Buijtenen
,
De grondslagen van de Friese Vrijheid
, Assen-1953.
- W.Ehbrecht
,
Landesherrschaft und Klosterwesen im ostfriesichen Fivelgo (970-1290)
, Munster in Westfalen-1974.
Referenties
- ↑
Halbertsma, H.
(2000):
Het rijk van de Friese Koningen, opkomst en ondergang
, op p. 140.
- ↑
A.T. Popkema
,
Fon Jelde
, pag 161, Barhuis Groningen, 2010
|