Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Marie Luise Kaschnitz
(
Karlsruhe
,
31 januari
1901
?
Rome
,
10 oktober
1974
) was een
Duitse
schrijfster
en een der belangrijkste dichteressen uit het naoorlogse Duitsland.
Marie Luise Kaschnitz, een dochter van Max von Holzing-Berstett (1867-1936) en van Else barones van Seldeneck (1875-1941), behoorde tot een generatie Duitse auteurs die in de
jaren dertig
hun literaire activiteiten aanvatten, en eensklaps geconfronteerd werden met de
Tweede Wereldoorlog
; de
Trummerliteratur
-auteurs waren ofwel metafysische nihilisten, ofwel zochten ze hoop in hun geloof. Kaschnitz behoorde tot die laatste groep: de ruines van de Tweede Wereldoorlog vormden voor haar een aanleiding zich in beschouwingen over dood en eeuwigheid te verdiepen. Zij schreef vele
gedichten
en
korte verhalen
, met een psychologiserende teneur.
Kaschnitz werd geboren als Marie Luise von Holzing-Berslett, en nam de familienaam van haar echtgenoot, die 'von Kaschnitz-Weinberg' heette, gedeeltelijk over. Zij bracht haar jeugd in
Berlijn
door, en vervolgens in
Potsdam
, en met haar echtgenoot, die archeoloog was, zou ze vele reizen maken. Zij leerde in 1922 voor boekhandelaar in
Weimar
en vervolgens
Munchen
, en werkte ook in een antiquariaat in
Rome
vanaf 1924. Na haar huwelijk met Guido von Kaschnitz-Weinberg in 1925 begon ze met haar echtgenoot te reizen, in het bijzonder door
Italie
en
Turkije
. Haar dichtbundel
Totentanz und Gedichte zur Zeit
beschrijft uitvoerig de vernietiging die de oorlog had aangericht, maar in latere werken besteedde ze veel aandacht aan zuiderse landschappen; Kaschnitz koos resoluut voor een terugkeer naar vormelijk uitgebalanceerde poezie. Ze woonde tussen 1932 en 1937 in
Konigsberg
, en tussen 1953 en 1958 in Rome. Kaschnitz doceerde op het eind van haar leven ook dichtkunst aan de universiteit. Ze ontving de
Georg-Buchner-Preis
in 1955 en de
Pour le Merite
in 1967. Haar vroege poezie is enigszins wijdlopig en vertoont invloed van
Holderlin
. Vanaf de jaren
zestig
kwam ze onder invloed van
Neruda
, wat haar stijl ietwat bondiger maakte, zonder evenwel aan de thematiek te tornen.
Kaschnitz is vooral bezig met het onderscheid tussen de realiteit, met al haar lijden en spanningen, en de mogelijkheid dat er een alternatieve werkelijkheid in de vorm van de eeuwigheid bestaat. In het gedicht 'Nicht mutig', uit
Kein Zauberspruch
, drukt ze haar hoop op een hiernamaals uit vanuit haar eigen lafheid die haar ertoe verleidt.
Dein Schweigen ? meine Stimme
is opgedragen aan haar overleden echtgenoot. Reizen en onderweg zijn is een belangrijk thema in haar werk; niet alleen was Kaschnitz zelf bereisd, het reizen fungeert tevens als metafoor voor de zoektocht naar het ware en echte, hetwelk zich in de natuur manifesteert. Kaschnitz schreef eveneens
luisterspelen
, waaronder
Die Reise des Herrn Admet
.
In 1970 ontving ze de
Johann-Peter-Hebelprijs
.
- 1947 Totentanz und Gedichte zur Zeit
- 1952 Ewige Stadt
- 1955 Engelsbrucke
- 1956 Das Haus der Kindheit (autobiografisch)
- 1957 Neue Gedichte
- 1960 Die Reise des Herrn Admet
- 1962 Dein Schweigen ? meine Stimme
- 1963 Wohin denn ich
- 1965 Ein Wort weiter
- 1965 Uberallnie
- 1970 Steht noch dahin
- 1972 Kein Zauberspruch
- 1973 Orte
- 1975 Der alte Garten
Bronnen, noten en/of referenties
- Albert Bettex (1967), 'Die moderne Literatur', in: Bruno Boesch (red.),
Deutsche Literaturgeschichte in Grundzugen. Die Epochen deutscher Dichtung
. Bern: Francke Verlag, pp. 407-486.
- Gerhard Fricke & Mathias Schreiber (1988),
Geschichte der deutschen Literatur
. Paderborn: Ferdinand Schoningh.
- Wolf Wucherpfennig (1986),
Geschichte der deutschen Literatur. Von den Anfangen bis zur Gegenwart
. Stuttgart: Ernst Klett.
|