Een
machinefabriek
is een fabriek die
machines
en apparaten maakt. Deze fabrieken behoren traditioneel tot de
zware industrie
. Tegenwoordig noemen ook veel kleinere bedrijven zich machinefabriek, en zij behoren echter tot de lichte of middelzware metaalindustrie.
De
machine-industrie
is ontstaan tijdens de
industriele revolutie
.
[1]
,
[2]
. Een deel van de bedrijven is voortgekomen uit
smederijen
, en uit
gieterijen
. De kennis was onder meer aanwezig bij
slotenmakers
en
uurwerkmakers
Ze vervaardigen in eerste instantie complexere, samengestelde werktuigen als
stoommachines
en
stoomketels
voor de ontwikkelende
industrie
en voor
transportmiddelen
.
[1]
Hiernaast werden door machinefabrieken ook productiemachines, zoals
textielmachines
, compressoren en
landbouwwerktuigen
, geproduceerd. In de 20ste eeuw behoren ook
scheepsmotoren
en dergelijke tot het productenpakket.
Ook tegenwoordig zijn er zeer veel bedrijven die het begrip
machinefabriek
in hun naam voeren. Deze bedrijven zijn in het algemeen kleiner van omvang en behoren tot de lichte of middelzware metaalindustrie. Dit type bedrijven maakt doorgaans productiemachines en apparaten. Het belang van de zware metaalbewerking is hierbij vrijwel verdwenen en dat van fijnmechaniek en elektronica is sterk toegenomen. Sommige van dit soort bedrijven bestaan al vele tientallen jaren, andere worden nog voortdurend opgericht.
Reeds lange tijd werden min of meer complexe producten ambachtelijk vervaardigd zoals sloten, uurwerken, optische instrumenten en muziekinstrumenten. Andere relevante vaardigheden waren te vinden bij ketelbouwers,
smeden
,
bankwerkers
,
wagenmakers
en
meubelmakers
. Ook bestonden er al
ijzergieterijen
, die onder meer kanonskogels en scheepsonderdelen produceerden. Smederijen kenden diverse specialisaties zoals hoefsmid, kachelsmid en wapensmid.
Het was de
industriele revolutie
die de vraag naar steeds complexere producten sterk deed toenemen.
Naast de productie van
stoommachines
, welke vanaf 1765, dank zij de door
James Watt
ingevoerde verbeteringen, enigermate op gang kwam, ontstond in toenemende mate ook de vraag naar textielmachines. In 1764 werd de
Spinning Jenny
uitgevonden, een toestel om garen te spinnen maar nog werkend met handkracht en, evenals het
spinnewiel
en het
weefgetouw
, vrijwel geheel in hout vervaardigd. Kort daarna ontstond het door middel van waterkracht aangedreven
waterframe
en de
Mule Jenny
(1779), welke in het jaar daarop al door stoomkracht kon worden aangedreven. Ook voor het ingewikkelder weven werd door
Edmund Cartwright
het
mechanisch weefgetouw
uitgevonden, dat vanaf 1785 ingang vond in de industrie en geleidelijk verbeterd werd. Om de precisie en productiesnelheid te vergroten kregen deze machines -in plaats van houten- ook steeds meer metalen onderdelen.
Aanvankelijk werden verbeteringen aan de textielmachines uitgedacht in werkplaatsen die aan de textielbedrijven zelf verbonden waren. Later ontstonden zelfstandige werkplaatsen, de voorlopers van machinefabrieken. De eerste grootschalige machinefabriek was wel die van
Boulton and Watt
, welke in 1775 werd opgericht en welke stoommachines vervaardigde. Andere Britse uitvinders en ondernemers in de machinebouw eind 18e en begin 19e eeuw waren
Richard Arkwright
,
Joseph Bramah
,
Henry Maudslay
,
Richard Roberts
,
Joseph Whithworth
en
James Nasmyth
. Naast verbeterde textielmachines werden ook steeds betere
werktuigmachines
ontwikkeld welke juist van pas kwamen in de machinebouw, zodat machines uiteindelijk grotendeels door machines werden vervaardigd, al kwam de menselijke ambachtsman er nog veelvuldig aan te pas. Vanaf omstreeks 1840 waren de werktuigmachines zo ver ontwikkeld dat machines konden worden vervaardigd die met louter handmatige productie niet realiseerbaar zouden zijn. Rond deze tijd bracht ook de aanleg en expansie van het spoorwegnet een grote vraag naar machines teweeg.
Export van de -voornamelijk in Engeland tot stand gekomen- uitvindingen was aan strenge wetten onderhevig, vooral na 1785. Ook bekwame
ambachtslieden
mochten het land niet verlaten. Het waren
Lieven Bauwens
(omstreeks 1800) en
William Cockerill
(1799) die textielmachines smokkelden naar de zuidelijke Nederlanden en daarmee de katoenindustrie te
Gent
respectievelijk de wolindustrie te
Verviers
hielpen ontwikkelen. In Verviers was het de fabriek van
Simonis en Biolley
die profiteerde van de nieuwe uitvindingen. In 1807 begonnen
James Hodson
en
William Cockerill jr.
, respectievelijk schoonzoon en zoon van William sr., een eigen onafhankelijke werkplaats, waar in 1813 ook
William Watson
aan werd toegevoegd.
Ook William Cockerill sr. begon in 1807 een eigen textielfabriek in
Luik
en vervaardigde daarvoor zijn textielmachines, waar ambachtslieden als meubelmakers, slotenmakers, smeden en vijlers te werk werden gesteld. Deze machinefabriek werd in 1813 overgenomen door zonen
John Cockerill
en
James Cockerill
. Dezen begonnen in 1815 ook met de productie van stoommachines en in 1817 werd de basis gelegd voor een zeer groot geintegreerd staalbedrijf te
Seraing
, dat in 1842 verder ging onder de naam:
Societe anonyme John Cockerill
. Dit bedrijf leverde onder andere aan het sterk expanderende Belgische spoorwegnet.
Omdat Nederland -evenals Belgie- van 1814-1830 deel uitmaakte van het
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
vonden de ontwikkelingen in Gent en Verviers ook in deze staat plaats. De afscheiding van Belgie leidde er toe dat veel kennis voor Nederland verloren ging. Dat de metaalindustrie voornamelijk in Belgie geconcentreerd was kwam onder meer door de aanwezigheid aldaar van steenkool en ijzererts. Verdere remmende factoren waren de brede toepassing van windkracht en de ruime toepassing van handarbeid in de textielindustrie.
Een van de eerste machinefabrieken in Nederland was het in 1825 opgerichte
Etablissement Fijenoord
, dat vanaf 1826 ook stoomketels en scheepsonderdelen vervaardigde
[4]
. Ook de
Fabriek van Stoom- en Andere Werktuigen
(een voorloper van
Werkspoor
) ontstond in 1826. Deze was gevestigd in Amsterdam en aanvankelijk aan de scheepvaart gelieerd. Ook werden stoommachines en werktuigen voor de suikerindustrie vervaardigd. In 1836 kwam de
Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij
tot stand. Ook bij dit bedrijf speelde scheepvaart een rol: ankers en ankerkettingen behoorden tot de producten, later echter ook stoommachines. In 1838 richtte
Christiaan Verveer
, een ex-werknemer van de Cockerill-fabrieken, te Amsterdam een fabriek van stoommachines op. Naast locomotieven werden hier ook stoommachines voor gemalen gebouwd.
ijzergieterijen
gingen zich ook op de machinebouw toeleggen:
Nederburgh Nering Bogel & Co.
, dat al sinds 1756 bestond en verder de in 1834 opgerichte Leidse ijzergieterij
D.A. Schretlen & Co
actief, vanouds een gieterij.; de werf van
J. & K. Smit
te
Kinderdijk
(1847); machinefabriek
Dixon & Co.
te Amsterdam (1841), later
De Atlas
genaamd, opgericht door een Engelsman,
Job Dixon
, die Belgie (
Seraing
) had verlaten
[5]
.
Tot 1850 bleef de machinebouw in Nederland vooralsnog beperkt. Deskundigheid moest vaak ingekocht worden uit -vooral- Groot-Brittannie.
Ook de textielindustrie diende in Nederland weer te worden opgestart. Onder meer
Thomas Ainsworth
kwam na de Belgische afscheiding naar Nederland en zo ontstond de
Twentse
textielindustrie. Plannen voor de vervaardiging van textielmachines bestonden er ook, het Etablissement Feyenoord zou daartoe uitgebreid worden met een fabriek voor spin- en weefmachines, maar vooral de opheffing in 1842 van het uitvoerverbod voor Britse textielmachines maakte dat deze plannen slechts zeer ten dele verwerkelijkt werden
[6]
.
Vooral na 1850 versnelde de industrialisatie in Nederland en nam de vraag naar diverse machines snel toe. Thuisarbeid in de textiel- en sigarenindustrie werd geconcentreerd in fabrieken, nieuwe industrietakken in de voedingsmiddelenindustrie (zoals bietsuiker en aardappelzetmeel) en de chemie, stoomgemalen, spoorwegen met bijbehorende infrastructuur, nutsbedrijven als gas en waterleiding kwamen tot ontwikkeling. Het aantal machinefabrieken van enige betekenis, 10 in totaal in 1850 en dan vooral geconcentreerd in Noord- en Zuid-Holland en Overijssel, nam sterk toe. In 1890 bedroeg het 111 stuks.
Hoewel de import van machines zeer aanzienlijk bleef waren reparatiebedrijven noodzakelijk. Deze deden uiteindelijk zoveel ervaring op dat ze ook zelf machines konden vervaardigen. Smederijen die ijzeren onderdelen voor wind- en watermolens vervaardigden, maakten soms de overstap naar apparatuur voor en inrichting van stoombedrijven. Ook ontstonden machinefabrieken op initiatief van geschoolde technici als ingenieurs en oud-werknemers van machinefabrieken. Zo ontstond in 1856 de
Maatschappij de Maas
, voorloper van de
Rotterdamsche Droogdok Maatschappij
. In 1865 werd
Stork
te
Borne
opgericht, dat zich oorspronkelijk vooral richtte op de inrichting van machinale textielbedrijven. In 1871 ging machinefabriek
Begemann
te
Helmond
van start, dat begon als gieterij annex reparatiewerkplaats en leidde tot de fabricage van stoom- en andere werktuigen, zoals pompen. In 1885 werd de machinefabriek
Duyvis
opgericht te
Koog aan de Zaan
, welke machines vervaardigde voor de voedingsmiddelenindustrie, in het bijzonder voor de (ter plaatse aanwezige) cacao- en chocoladefabrieken. In 1872 werd te
Oudewater
de firma
De Jongh & Co.
gesticht die baggermaterieel produceerde. In 1888 werd te Rotterdam de firma
Lohnis
opgericht. Ook hier werden scheepsmachines vervaardigd, maar ook machines voor de voedingsmiddelenindustrie, zoals de cacao- en de gist- en spiritusfabrieken. De
IJzergieterij en Machinefabriek Wispelwey
te Zwolle, welke naast gieterijproducten ook staalconstructiewerk, steendrukpersen, hooi- en tabakspersen, en onderdelen voor machines en motoren produceerde
[7]
.
De
Machinefabriek Breda
dateert van 1855, stoomketels en stoommachines vormden hier belangrijke producten.
Machinefabriek Jaffa
te Utrecht ging in 1890 in productie, maar had voorgangers die terug gingen tot ongeveer 1850. Men maakte vooral inrichtingen voor
gasfabrieken
. Te 's-Hertogenbosch was het
Grasso
, gestart in 1858, dat zich zou gaan specialiseren in koelcompressoren, onder meer voor de voedingsmiddelenindustrie. In 1885 werd
Machinefabriek Bolnes
opgericht die onder meer machines voor de scheepsbouw en lieren voor schepen bouwde.
Bronnen, noten en/of referenties
|