"Mijnheer Guy de Brimeu, heer van Hu[m]bercourt, graaf van Megen", een latere toevoeging aan het
Wapenboek van de ridders van het Gulden Vlies
(Den Haag, KB, 76 E 10, fol. 75v)
Gwijde van Brimeu
(Frans:
Guy de Brimeu
) (
Vieil-Hesdin
?
1433
-
Gent
,
3 april
1477
) was een vooraanstaand bestuurder in de
Bourgondische Nederlanden
. Als
heer
van
Humbercourt
is hij ook gekend als
Guy de Humbercourt
of kortweg
Humbercourt
.
Hij was een zoon van Jan II van Brimeu uit het
huis Brimeu
, van wie hij de heerlijkheid
Humbercourt
in
Picardie
erfde. Hij groeide op samen met
Karel de Stoute
(1433-1477), die toen nog
graaf van Charolais
was. Aan het Bourgondische hof werd hij de voornaamste vertrouwensman van de latere hertog. In
1453
nam hij deel aan diens
veldtocht tegen het opstandige Gent
.
Detail van het
Gerechtigheidspaneel
in Maastricht, ca. 1475. Mogelijk is dit een afbeelding van de
Raadkamer van Bourgondie
Als vertegenwoordiger van Karel de Stoute werd hij
stadhouder
van het
prinsbisdom Luik
en het
graafschap Loon
(1466), het
graafschap Namen
(1468), het
hertogdom Limburg
en de
landen van Overmaas
(1473) en de facto stadhouder van het
hertogdom Gelre
(1473). Hij bestuurde die gebieden vanuit de
tweeherige stad Maastricht
, aangezien
Luik
, de grootste stad van het gebied, sinds 1466 in puin lag (waarvoor Humbercourt deels verantwoordelijk was). De in Maastricht gevestigde
Raadkamer van Bourgondie
(1473-1477) was zijn instrument om het versplinterde bestuur en de rechtspraak in het midden-Maasland te centraliseren. De Raadkamer was gehaat omdat hij de lokale en regionale instellingen buiten spel zette,
[1]
Op 14 februari 1470 werd hij tot
graaf van Megen
verheven en op 9 mei 1473 werd hij opgenomen in de
Orde van het Gulden Vlies
, een zeer grote eer. Van augustus 1473 tot juli 1474 was hij ook kort stadhouder van
Luxemburg
. In 1475 leverde hij
Lodewijk van Luxemburg
uit aan koning
Lodewijk XI van Frankrijk
, waarna die voor hoogverraad in Parijs onthoofd werd. Twee jaar later zou Guy van Brimeu hetzelfde lot ondergaan in Gent.
Terechtstelling van Gwijde van Brimeu en
Willem Hugonet
(19e-eeuwse illustratie)
Nadat Karel de Stoute op 5 januari 1477 bij Nancy was gesneuveld, kwam
Maria van Bourgondie
(1457-1482), Karels enige dochter, onder grote druk te staan van de
Staten-Generaal van de Nederlanden
. De situatie in Vlaanderen raakte gespannen, omdat de Franse koning Bourgondie had bezet en steden in
Picardie
en
Artesie
aanviel.
In Maastricht werd door de stedelijke autoriteiten een bevel uitgevaardigd om de raadsheren van de gehate Bourgondische Raadkamer gevangen te nemen, maar op een na wisten ze allen te ontkomen. Alleen de griffier en rentmeester Benoit de Pardieu kon worden gearresteerd. Hij werd ter dood veroordeeld op beschuldiging van aantasting van de stadsprivileges. Op 8 oktober 1477 werd hij onthoofd. Alle goederen van de Raadkamer werden in beslag genomen. Brimeu, die zich in
Roermond
bevond toen het nieuws van Pardieu's arrestatie zich verspreidde, vluchtte naar het
hof van Maria van Bourgondie
in Gent, waar hij in maart 1477, na terugkeer van een missie naar Frankrijk, door de Gentse stadsmilitie werd gearresteerd.
[1]
In Gent was de herinnering aan de
slag bij Gavere
nog levend en de sfeer had zich tegen de Bourgondiers en hun aanhang gekeerd. Op 13 maart werd Pieter Huereblock terechtgesteld, op 14 maart Pieter Baudins, Pieter Tincke en Lodewijk Dhamers, en op 17 maart Roland van Wedergate, Filips Sersanders en Olivier Degraeve. Op 26 maart begon het proces tegen enkele Bourgondische topfiguren: Guy van Brimeu,
Willem Hugonet
en
Jan van Melle
, schatbewaarder. De aanklacht van de Gentse
Vierschaar
luidde: financiele fraude en
hoogverraad
(ondermijning van de oude privileges). Na zware martelingen legden zij bekentenissen af en werden ze alle drie ter dood veroordeeld. Naar verluidt was Brimeu dusdanig toegetakeld dat hij niet meer in staat was te lopen en op een stoel vastgebonden naar het schavot moest worden gebracht. Ondanks haar smeekbeden moest Maria van Bourgondie toezien hoe haar vaders trouwe medewerkers op
Witte Donderdag
3 april 1477 op de Gentse
Vrijdagmarkt
werden
onthoofd
.
Brimeu werd begraven in
Arras
(Atrecht). Zijn grafsteen werd in 1849 teruggevonden en bevindt zich nu in het stedelijk museum van Arras.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑
a
b
Frans Roebroeks
, 'Het Maastrichtse Gerechtigheidstafereel', in:
De Maasgouw
, jaargang 128 (2009), pp. 35-44.
|