Dit artikel behandelt de
geschiedenis van de tweede generatie spelcomputers
.
In de vroegste spelcomputers, werd de computercode voor een of meer spellen "hardcoded" in de microchips middels "discrete logic" waaraan
nooit
extra spellen konden worden toegevoegd. Medio de jaren 1970 werden de videospelletjes vastgelegd op
cartridges
. De programma's werden gebrand op ROM-chips die in een plastic cartridge-omhulsel waren bevestigd en in de hiervoor aanwezige groeven van een spelcomputer konden worden gestoken. Als de cartridges op de (spel)computer zijn bevestigd dan lazen de microprocessors het cartridgegeheugen en voerden het programma uit dat daarin was opgeslagen. Niet langer beperkt tot de in de computer gebrande spellen konden consumenten nu een bibliotheek van spelcartridges vergaren.
De Fairchild VCS ("VCS" is een afkorting voor "Video Computer System") was de eerste op cartridges gebaseerde spelcomputer ter wereld en werd door
Fairchild Semiconductor
gelanceerd in Augustus
1976
. Toen
Atari
hun versie van de VCS het daaropvolgende jaar lanceerde, doopte Fairchild het snel om tot
Fairchild Channel F
.
In
1977
introduceerde
Atari
zijn versie van een op cartridges gebaseerde spelcomputer, die later werd omgedoopt tot
Atari 2600
. Er werden negen spellen ontworpen en geintroduceerd tijdens de kerstperiode. Het zou spoedig de meest populaire spelcomputer worden van zijn generatie.
In 1978 introduceerde
Magnavox
haar versie van een cartridge gebaseerde spelcomputer, de
Odyssey 2
in de Verenigde Staten en Canada.
Philips Electronics
lanceerde dezelfde spelcomputer onder de naam
Philips G7000
in vele Europese landen. Hoewel het nooit dezelfde populariteit als de Atari wist te bereiken slaagde men er toch in, tot in 1983, enkele miljoenen exemplaren te verkopen.
Activision
werd in 1979 opgericht door ontevreden oud-Atari-programmeurs en zou de eerste externe ontwikkelaar (third-party developer) van computerspellen worden. In de jaren daarna zouden vele nieuwe ontwikkelaars in hun kielzog volgen.
De volgende belangrijkste toetreder op de markt van spelcomputers was
Intellivision
, een spelcomputer geintroduceerd door
Mattel
in
1980
. Niettemin, chronologisch gezien maakt het deel uit van wat met het "8 bits tijdperk" wordt aangeduid, de
Intellivision
had een unieke
processor
met een 10 bits-instructieset (waardoor er sprake was van meer instructievariatie en een hogere potentiele snelheid) en een 16 bitsregister. Het systeem, dat grafisch superieur was aan de oudere
Atari 2600
, schoot omhoog in populariteit.
Uniek onder thuiscomputers uit die tijd was de
Vectrex
, de enige met vectorgraphics.
In
1982
werd de Colecovision geintroduceerd, een nog krachtigere machine. De verkoop liep in eerste instantie dan ook voorspoedig maar de aanwezigheid van drie andere belangrijke spelcomputers in de markt en een stortvloed aan spellen van slechte kwaliteit die de consumentenmarkt overspoelde deed de interesse van de consument in computerspellen sterk afnemen. Binnen een jaar zou deze overbevolkte markt dan ook ineenstorten.
De populariteit van de vroege spelcomputers werd sterk beinvloed door conversies van populaire spellen uit de speelhal. De 2600 was het eerst met
Space Invaders
en de Colecovision had
Donkey Kong
.
De vroege cartridges van de
Atari 2600
hadden een grootte van 2KB, de
Intellivision
cartridges een grootte van 4K. Deze bovengrens groeide echter gestaag tussen 1978 en 1983, tot 16KB voor de
Atari 2600
en de
Intellivision
en 32KB voor de
Colecovision
.
Bank switching
is een techniek die twee verschillende delen van een
programma
toestond om dezelfde geheugenadressen te gebruiken en een vereiste was voor de grotere cartridges om te werken.
De in spelcomputers aanwezige hoeveelheid RAM-geheugen had een uiterst beperkte omvang, wat destijds werd veroorzaakt door de hoge prijzen die voor RAM-geheugen moesten worden betaald. De capaciteit was vaak minder dan een kilobyte. Hoewel de bovengrens van de omvang van het cartridgegeheugen gestaag toenam maakte de begrenzing van het RAM-geheugen deel uit van de spelcomputer zelf en alle spellen binnen die beperkingen moesten werken.
Tegen 1982 begon een stortvloed aan spellen, ontwikkeld door nieuwe externe ontwikkelaars die minder goed voorbereid waren dan Activision, op de markt te verschijnen en deed de schapruimte in (speelgoed)winkels overlopen. Voor een deel te wijten aan dit overaanbod en de hiermee gepaard gaande overbevoorrading van winkels, crashte de
computerspelindustrie
. De crash begon rond kerstmis 1982 en strekte zich verder uit over geheel 1983. Pas bij lancering van
Nintendo Entertainment System
kreeg de spelcomputer een nieuwe kans, maar de ontwikkelmarkt was daarbij ook verschoven naar
Japan
.
De eerste handzame spelcomputer met verwisselbare cartriges was de door
Smith Engineering
ontwikkelde
Microvision
en werd verkocht door (bord)spelfabrikant Milton-Bradley (MB) in 1979. Verlamd door een klein, fragiel lcd-scherm en een zeer beperkte beschikbaarheid aan spellen werd de productie twee jaar later beeindigd.
In Japan werd in 1984 de
Epoch Game Pocket Computer
gelanceerd en beschikte over een lcd-scherm met een resolutie van 75x64 en kon graphics weergeven die kwalitatief gelijkwaardig waren aan de eerste
Atari 2600
-spellen. Desondanks verkocht het systeem maar mondjesmaat en werden er uiteindelijk slechts vijf spellen voor ontwikkeld. Waarschijnlijk te wijten aan de mislukte marktintroductie in Japan werd het systeem nooit buiten Japan uitgebracht.