Germania Inferior
, de
Latijnse
benaming van
Neder-Germanie
, was een
Romeinse
provincie in de
Lage Landen
die een groot deel van
Nederland
omvatte (ten zuiden van de
Rijn
), bijna heel oostelijk
Belgie
, een deel van het noordoosten van Frankrijk en het Duitse
Rijnland
tot aan het riviertje de
Vinxtbach
, dat de grens met
Germania Superior
(= Opper-Germanie) vormde. De provincie lag ten noordoosten van de provincie
Gallia Belgica
waarvan het gescheiden was door het
Kolenwoud
of Silva Carbonaria.
De voornaamste steden en nederzettingen van de provincie waren
Castra Vetera
en
Colonia Ulpia Traiana
(beide bij Xanten),
Coriovallum
(Heerlen),
Albaniana
(Alphen aan den Rijn),
Lugdunum Batavorum
(Katwijk),
Forum Hadriani
(Voorburg),
Ulpia Noviomagus Batavorum
(
Nijmegen
),
Traiectum
(
Utrecht
),
Atuatuca Tungrorum
(Tongeren),
Mosa Trajectum
(Maastricht), Bonna (
Bonn
), en
Colonia Claudia Ara Agrippinensium
(
Keulen
), de hoofdstad van Germania Inferior.
Julius Caesar
veroverde het gebied als onderdeel van zijn veldtochten om
Gallie
te onderwerpen aan Rome. Germania Inferior kreeg Romeinse nederzettingen, in het begin puur militaire kampen en forten, vanaf ca. 50 v.Chr. en maakte aanvankelijk deel uit van
Gallia Belgica
.
Het gebied kwam onder Romeins bestuur in het jaar 17, dus ten tijde van keizer
Tiberius
, maar verwierf de status van volwaardige provincie pas in 89, tijdens het bewind van keizer
Domitianus
. Dit bleef zo tot het midden van de 3e eeuw. Germania Inferior werd bewoond door diverse stammen zoals de
Cananefaten
,
Bataven
,
Sugambren
(later
Cugerni
) en
Ubiers
. Het adjectief 'inferior' in de naam verwijst naar de positie ten opzichte van de stroomopwaarts aan de Rijn gelegen provincie
Germania Superior
. Als perifeer gebied van het Romeinse Rijk had het continu een grote legermacht nodig en waren grensconflicten eerder regel dan uitzondering. Tot heden zijn er nog sporen terug te vinden van de Romeinse aanwezigheid in dit gebied, die bijdragen aan de reconstructie van de geschiedenis ervan.
De invallen van de
Franken
in 258 en vooral 16 jaar later in 274 markeerden het einde van Germania Inferior als welvarende Romeinse provincie.
De opbouw van Germania Inferior als administratieve eenheid binnen het
Romeinse Rijk
was een zaak van lange adem. Vele veroveringen en campagnes waren nodig vooraleer de Romeinen hun gezag in dit gebied konden consolideren. Een eerste aanzet werd gegeven met de verovering van Gallie door Julius Caesar vanaf 58 v.Chr. Het einde van deze campagne in 50 v.Chr. betekende niet alleen de onderwerping van
Gallie
, maar eveneens het verschuiven van de rijksgrenzen tot aan
Germaans
gebied. De Romeinen gaven het woongebied van de Germanen de naam
Germania
wat ruwweg het gebied tussen de Rijn,
Donau
en de
Wisła
was. Onvermijdelijk had dit tot gevolg dat er conflicten ontstonden tussen het Romeinse Rijk en de aangrenzende 'barbaren'. Alleen al het feit dat
keizer Augustus
later zijn beste bevelhebber
Agrippa
naar Germanie stuurde om er de invallende Germanen terug te dringen, toont de ernst van de situatie aan.
Het was ook Augustus die het initiatief nam om een einde te maken aan deze grensconflicten door een militaire campagne tegen de Germanen te beginnen in 12 v.Chr. Na de onderwerping van onder meer
Hispania
en Egypte konden de legioenen van deze streken ingezet worden in onder meer Germanie. Nadat Augustus van 16 tot 13 v.Chr. persoonlijk in Germanie de voorbereidingen voor deze campagne had getroffen, begon
Nero Claudius Drusus
met de uitvoering ervan in 12 v.Chr. In de daaropvolgende jaren leidde deze Drusus vier campagnes tegen de Germanen en slaagde erin - met behulp van een vloot - om het gebied tussen de Rijn en de Elbe te veroveren.
Na Drusus' tragische dood in 9 v.Chr. nam diens broer
Tiberius
het bevel van de legioenen in Germanie over en boekte eveneens belangrijke overwinningen op Germaans grondgebied. Er werden ondertussen wegen, forten en nederzettingen aangelegd in het veroverde gebied en het leek erop dat er een nieuw gebied,
Germania
, aan het Romeinse rijk toegevoegd was. Deze veroveringen gingen echter weer verloren na de vernietigende nederlaag van
Varus
in 9 n.Chr., toen Germanen onder bevel van
Arminius
de Romeinen de schrik van hun leven bezorgden door drie legioenen volledig af te slachten in het
Teutoburgerwoud
(vermoedelijk nabij het huidige
Osnabruck
). Drusus' zoon
Germanicus Julius Caesar
slaagde er later wel in om de controle enigszins te herstellen en muiterij in de legioenen te onderdrukken, maar de verloren gebieden ten oosten van de Rijn werden niet meer heroverd, waardoor de Rijksgrens bleef liggen bij de Rijn.
Tussen 14 en 16 n.Chr. waagde Germanicus zich nog wel in Germanie, en boekte daar enkele successen, maar leed ook zware verliezen door logistieke moeilijkheden. Deze avonturen waren bovendien te veel op zijn eigen initiatief begonnen, in strijd met de al sinds keizer Augustus geldende wijsheid dat de Rijn als Rijksgrens beschouwd moest worden. Wegens zijn al te grote populariteit in Rome werd Germanicus teruggeroepen door zijn inmiddels keizer geworden oom Tiberius en naar
Egypte
gestuurd. Belangrijk voor de geschiedenis van Germania Inferior is dat toen niet alleen de 'drie Gallies' (
Aquitania
,
Belgica
en
Lugdunensis
) aparte provincies werden, maar dat ook op de linkeroever van de Rijn Germania Inferior en Germania Superior werden ingesteld als officiele bestuurseenheden. Voor financiele aangelegenheden bleven deze twee Germaanse provincies nog wel afhankelijk van Gallia Belgica. Ook later werden pogingen ondernomen om Germanie definitief op de knieen te krijgen; onder andere keizer
Domitianus
stak ? om propagandistische doeleinden ? de Rijn over in 83 n.Chr. In 89 werden onder deze keizer zowel Germania Inferior als Germania Superior financieel (en dus volledig) onafhankelijk van Gallia Belgica. Rome is er al met al nooit in geslaagd Germanie volledig te veroveren.
In zijn geschrift
De Bello Gallico
stelt Caesar dat alle volkeren die zich ten oosten van de Rijn bevinden Germaans zijn, in tegenstelling tot de volkeren 'cis Rhenani', die (op enkele uitzonderingen na) Galliers zouden zijn. De Galliers waren echter van een ander kaliber dan de woeste stammen in het oosten en dus min of meer tolereerbaar als inwoners van het Romeinse Rijk, aldus Caesar.
Deze door Caesar aangebrachte indeling had, net zoals de hele opzet van
De Bello Gallico
, louter politieke doeleinden. Er kan namelijk slechts op zijn vroegst sprake zijn van de Rijn als cultuurgrens na de Romeinse veroveringen van de linkeroever. Vanaf dan bestaat er immers een duidelijk onderscheid tussen de Romeinse wereld en de 'barbaarse' wereld. Voor een geografische situering van Germanie als het hele gebied dat bewoond werd door de
Germanen
is deze bron dan ook van weinig waarde. Het is correcter om van een grens tussen noord en zuid te spreken dan van een grens tussen oost en west, zoals Caesar dat doet.
De Romeinse geschiedschrijver
Tacitus
komt op die manier, met de beschrijving van Germania in zijn gelijknamig historisch werk, veel dichter in de buurt van de waarheid. Hij begrenst Germania door de
Rijn
in het zuidwesten, door de
Donau
in het zuiden en door bergen in het oosten (de huidige
Karpaten
), waar het gebied grenst aan dat van de
Sarmaten
en de
Daciers
. Germania Inferior, meer specifiek, omvatte delen van Zuid-Nederland, het oosten van Belgie en een stuk van West-
Duitsland
.
Geografisch - op dat punt komen Caesar en Tacitus, net als vele andere toenmalige geografen en historici, wel overeen - zou het gebied allesbehalve aantrekkelijk geweest zijn. Zo vermeldt Caesar in zijn
De Bello Gallico
dat er zestig reisdagen nodig waren om de dichte wouden in het binnenland te doorkruisen. Ook
Tacitus
verhaalt in zijn
De origine et situ Germanorum
dat het gebied volledig bedekt is met donkere bossen en ongezonde moerassen. Beide schrijvers hebben het hier echter over de 'binnenlanden' van Germania. Hun beschrijvingen zijn niet steeds van toepassing op de randgebieden zoals Germania Inferior. We moeten ook rekening houden met het feit dat Tacitus en Caesar schrijven vanuit een Romeins standpunt en dus heel hun leven het milde
mediterrane klimaat
gewoon waren. Moderne geografen zijn namelijk, in tegenstelling tot de meeste antieken, van mening dat het
klimaat in Germania Inferior
juist een van de beste in Europa was en is, omdat er steeds zowel in de zomer als in de winter een matige temperatuur heerst, en er nooit langdurige droogte voorkomt vanwege de invloed van de Atlantische Oceaan.
Niet alleen de archeologische bronnen, maar ook Tacitus toont aan dat
veeteelt
een belangrijke rol speelde in de pre-Romeinse Germaanse beschaving. De hoeveelheid vee die een individu bezat werd namelijk vaak als maatstaf genomen voor diens rijkdom en prestige. Hoewel er sterke regionale verschillen waren in de gehouden dieren (koeien, geiten, schapen, varkens) maakte vooral het grotere vee de hoofdmoot uit van de door de Germanen gehouden dieren. Dit in tegenstelling tot de nabijgelegen Romeinse provincies waar vooral varkens en geiten werden geteeld.
Er waren zeker stamvrouwen die hun mannen die in het leger waren ingelijfd vergezelden op de militaire campagnes naar bijvoorbeeld het
Donaugebied
. Maar de meeste getrouwde vrouwen bleven waarschijnlijk thuis om voor familie en erfgoed zorg te dragen, zoals ook moge blijken uit de rijk gedocumenteerde correspondentie van soldaten in Egypte. Dat de meeste vrouwen waarschijnlijk niet mee met hun mannen op zending in het
Donaugebied
gingen, resulteerde de facto in een sociaal gedomineerd Germanina Inferior van vrouwen, kinderen en ouderen. Dergelijke situatie wordt door onderzoek naar moderne
migratie
bevestigd, waar blijkt dat wanneer de mannen weg zijn de vrouwen de verantwoordelijkheid voor huishouden en landbouw, evenals de financiele controle op zich nemen.
De occasionele vondst van
linzen
of
erwten
op rurale sites wijst mogelijk op extra bijvoeding eerder dan smaak voor exotische luxe, en de aanwezigheid van
haver
- een typisch nagewas voor kleinschalige intensieve landbouw - wijst ook in een bepaalde richting.
Ook handel, vooral de handel met Rome, vormde een belangrijk aspect in de Germaanse economie. Onder meer de vondst van Romeinse grafstenen en Romeinse voorwerpen zoals wapens, munten en glas in Germanie, duiden erop dat handelsexpedities geen uitzondering waren en dat deze producten erg geliefd waren bij de Germanen. Wederzijds was deze handel aanvankelijk niet, omdat Germaanse handelaars uit Romeins gebied werden geweerd. Later werden er echter wel handelsposten gesticht bij de grens in Germanie waar beide partijen hun producten konden afzetten. Als betaling voor hun goederen lijken de Germanen een voorkeur voor het Romeinse zilvergeld te hebben gehad, zo blijkt uit de talrijke vondsten ervan (en de getuigenis van Tacitus in zijn Germania). Die zilveren munten gebruikten ze doorgaans echter niet om verder te gebruiken, een echte
geldeconomie
was toen onder de Germanen nog niet aanwezig, maar deze maakten als van oudsher gebruik van
ruilhandel
. Munten werden dikwijls omgesmolten om er luxe-voorwerpen zoals sieraden van te maken.
Tuinbouwbedrijven zijn bijzonder geschikt voor het kweken van fruit en groenten die niet enkel het dieet aanvullen maar ook
marktgelegenheid
scheppen.
[1]
Dat geldt ook voor de traditioneel door vrouwen gerunde producties van kaas, boter, kippen, eieren en bier. Daarmee kunnen vrouwen op bescheiden schaal naar de markt trekken. Het is moeilijk zulke transacties op te sporen, want er komt vaak zelfs helemaal geen geld bij te pas, maar de hoeveelheden kippen, eieren evenals bier door het
Vindolandagarnizoen
aangekocht wijzen mogelijk in die richting.
[2]
Daarenboven stelt men in de eerste eeuw een snelle verspreiding van kleinere munten in de omgeving van de forten vast.
[3]
Administratie, bestuur en militaire bezetting
[
bewerken
|
brontekst bewerken
]
In het prille begin van de Romeinse bezetting van het gebied dat later de provincie Germania Inferior zou worden, was de militaire macht in handen van de
legatus
(plaatsvervanger van de keizer bij diens afwezigheid). Voor het gebied Germania Inferior was de titel
legatus exercitus Germaniae Inferioris
. Hij had voornamelijk als functie het onrustige grensgebied militair te verdedigen en het Romeinse gezag er te handhaven. Om de macht van de legatus te beperken, werd het financiele toezicht voorlopig gegeven aan een
procurator
, die bovendien niet altijd provinciegebonden was, maar deze functie ook kon uitvoeren over bepaalde provinciegrenzen heen. Toen
Domitianus
in het laatste kwart van de 1e eeuw van het gebied een echte Romeinse provincie maakte, werd het gezag van deze legatus juridisch bekrachtigd en kreeg hij de nieuwe titel van
legatus Augusti pro praetore
(Germaniae Inferioris)
toegekend. Pas in 89 verkreeg Germania Inferior het statuut van volledig (ook financieel) onafhankelijke provincie, die net als andere provincies indirect, via een legatus, door de keizer werden bestuurd.
De heerschappij over het gebied werd geconsolideerd door een typisch Romeinse combinatie van militair overwicht en efficient bestuur. Een sterke militaire aanwezigheid was nodig zolang er nog Germanen als vrij volk leefden buiten de rijksgrens. Deze troepen werden echter wel voornamelijk defensief ingezet. Naar schatting zullen in het hele Rijngarnizoen aan de Romeins-Germaanse grens onder
Augustus
een achttal
legioenen
gelegerd zijn geweest, wat in theorie neerkomt op een 48.000 manschappen (hoewel legioenen na verloop van tijd in plaats van 6000 soldaten zo'n 5000 manschappen telden). Wanneer men rekening houdt met het feit dat dit aantal nog moet vermeerderd worden met ongeveer dezelfde hoeveelheid aan '
auxilia
'-troepen, wordt pas echt de immense omvang van dit Rijngarnizoen duidelijk. Een belangrijk deel van deze militaire macht was gelegerd in Germania Inferior. Augustus zou namelijk maar liefst 4 legioenen aan Germania Inferior hebben toegewezen (Ie Germanica, Ve Alaudae, XXe Valeria Victrix en XXIe Rapax), een aantal dat later (waarschijnlijk onder Nero) tot vijf werd opgetrokken door de toevoeging van XVe Primigenia. Naast deze provinciale legers (legioenen en auxilia), die vooral ter defensie en ordehandhaving dienden, bestond er ook een garde van elitesoldaten die als een soort persoonlijke lijfwacht fungeerde voor de bovengenoemde gouverneur (en procurator) van de provincie en zo het best te vergelijken is met de
pretoriaanse garde
van de keizer in Rome. Voor militair vervoer op de Rijn was de Rijnvloot
Classis Germanica
verantwoordelijk, die onder eigen commando stond en haar hoofdkwartier in Keulen had.
Het Romeinse leger heette in deze provincia Exercitus Germaniae Inferioris ("strijdkrachten van Neder-Germanie") op inscripties afgekort als EXGERINF. Het bestond uit meerdere (tot vier) legioenen en Auxilia of hulptroepen. Die werden deels bemand met rekruten uit eigen streek.
Van de
Bataven
en de
Cananefaten
samen waren constant 5000 tot 6500 mannen in militaire dienst. Daarvoor leverden de Cananefaten jaarlijks 24 nieuwe rekruten, de Bataven zelfs meer dan het tienvoud.
[4]
Zo'n twaalf
diplomata militaria
maken niet alleen duidelijk dat de door Tacitus genoemde ruiterafdeling waarvoor deze stammen de beste van hun mannen leverden nog minstens tot in het begin van de derde eeuw bleef functioneren maar ook dat zij onderworpen waren aan de lichting van minstens een
cohors
, een
infanterie
-eenheid. De meeste vrouwen gingen waarschijnlijk niet mee met hun mannen op zending in het
Donaugebied
.
Om het bestuur efficient te laten verlopen werd de provincie onderverdeeld in diverse
civitates
, in dit geval het best te vertalen met 'bestuurseenheden', van waaruit de legatus zijn gezag uitoefende. Vaak vielen deze civitates samen met het gebied van onderworpen stammen, op voorwaarde dat deze stammen voldoende geromaniseerd waren om deel te mogen nemen aan het bestuur van 'hun' civitas. Daarmee verkozen de Romeinen, zoals in vele provincies buiten Italie, voor een indirecte heerschappij, daar het waarschijnlijk te duur en te omslachtig zou zijn om ook in deze gebieden de volledige Romeinse administratie in te voeren.
Het belangrijkste centrum en tevens de provinciehoofdstad was
Colonia Agrippina
, de huidige stad
Keulen
. De
Ubii
hadden Keulen als hoofdstad in hun woongebied. Civitas hoofdsteden waren verder:
Verder waren er talrijke spontaan ontstane stadjes en dorpen (
vicus
) bij
militaire forten
, kruisingen van
Romeinse wegen
(bv.
Coriovallum
nu
Heerlen
) en bij doorwaadbare plaatsen bij rivieren waar soms ook een brug werd aangelegd (zoals de
Romeinse Maasbrug
in
Maastricht
). Deze begonnen meestal met een
herberg
waar reizigers zich konden verfrissen, eten en overnachten. Soms was er zelfs een verwarmd bad (
thermen
) zoals in Heerlen en Maastricht. Geleidelijk vestigden zich er dan meer mensen zoals boeren en ambachtslieden.
Het einde van de onbetwiste Romeinse overheersing in het gebied van Germania Inferior kwam in de 3e eeuw. In deze voor de Romeinen enorm chaotische en catastrofale periode, die bekendstaat als de
Romeinse crisis van de 3e eeuw
waarbij door de vele intern-Romeinse strijd tussen de zogenaamde
soldatenkeizers
de grensverdediging ernstig verzwakte, begonnen barbaarse stammen van overal binnen te dringen in het Rijk. Niet alleen de Germanen langs de Nedergermaanse grens, maar ook de verder naar het oosten wonende
Goten
,
Alemannen
en nog vele andere op buit beluste volkeren baanden zich een weg naar het Romeinse Rijk door minder goed bewaakte grensposten. Door deze enorme druk, waardoor ook Italie direct bedreigd werd, zagen legerbevelhebbers zich genoodzaakt om legioenen uit de provincies te halen om als versterking te dienen in Italie, zodoende ook Germania Inferior onbeschermd latend aan barbaarse invasies. De invallen van de
Franken
in 258 en vooral 16 jaar later in 274 markeerden het einde van Germania Inferior als
welvarende Romeinse provincie
. Nadien wisten de keizers
Diocletianus
en
Constantijn de Grote
de orde wel weer te herstellen, maar door de voorafgaande verwoestingen aangericht in de meeste steden en op het platteland, trouwens niet alleen door de 'barbaren' maar ook door de elkaar bestrijdende Romeinse troonpretendenten, had de provincie zoveel geleden dat het vroegere welvaartspeil niet meer bereikt werd. De Franken namen geleidelijk de toplaag van de maatschappij over en waren sinds ze
foederati
werden onder
Julianus Apostata
de werkelijke machthebbers ook al stonden ze nominaal onder het gezag van de Romeinse gouverneurs. Omstreeks het jaar 400 vertrokken de laatste Romeinse troepen naar het zuiden en was het militair/politieke gezag van de Romeinen over Germania Inferior definitief voorbij. De Franken, nu de onbetwiste heersers over Germania Inferior, breidden hun territorium, wat later het
Frankische Rijk
werd genoemd, in de volgende eeuwen geleidelijk uit tot ze het grootste gedeelte van West-Europa onder hun gezag hadden. De Romeinse erfenis bleef nog lange tijd zichtbaar in de vorm van
heirbanen
, stadsmuren, monumentale gebouwen in de steden en dergelijke. In de loop der eeuwen verdwenen de meeste Romeinse monumentale gebouwen geleidelijk omdat deze als goedkope bron van stenen werden gebruikt om van het oude bouwmateriaal nieuwe kerken, kastelen, stadswallen e.d. te bouwen.
In het gebied van het vroegere Germania Inferior zijn nog relatief veel overblijfselen uit de Romeinse tijd zichtbaar. Vooral in het Duitse
Keulen
, de vroegere provinciehoofdstad
Colonia Claudia Ara Agrippinensium
en zetel van de Romeinse gouverneur, zijn in het plaatselijke Romeinse museum en de oude stadskern zelf nog veel Romeinse resten te bezichtigen. Ook de gedeeltelijk gerestaureerde stad
Colonia Ulpia Traiana
bij
Xanten
geeft een goed beeld van een Romeinse stad in West-Europa. In Nederland kan men Romeinse overblijfselen in onder andere
Nijmegen
(
Museum Het Valkhof
),
Utrecht
(DOMunder),
Maastricht
(
Museumkelder Derlon
) en
Heerlen
(
Thermenmuseum
) bezichtigen. In het Belgische
Tongeren
, het vroegere
Atuatuca Tungrorum
, bevindt zich het meest complete museum van de Romeinse periode in de Benelux, het
Gallo-Romeins Museum
. Verder zijn er in de stadskern nog resten van de stadsmuren en een tempelcomplex te zien.
- Wim van Es
,
De Romeinen in Nederland
(1981² Haarlem)
- Danny Lamarcq
&
Marc Rogge
,
De taalgrens
(1996 Leuven)
- Jona Lendering
en
Arjen Bosman
,
De randen van het Rijk. De Romeinen en de Lage Landen
(2010 Amsterdam)
- M.E. Marien
,
Belgica Antica
(1980 Antwerpen)
- Tilmann Bechert & Willem Willems
,
Die romische Reichsgrenze zwischen Mosel und Nordseekuste
(1995 Stuttgart)
- Carol van Driel-Murray
,
Those who wait at home
in Ulrich Brandl,
Frauen und Romisches Militar - Ten papers from a round-table session presented at a conference in Xante
, Duitsland 2005,
ISBN 978-1407301983
- J.F. Drinkwater
,
The Gallic Empire
(1987 Stuttgart)
- Cynthia H. Enloe
,
Maneuvers: the international politics of militarizing women's lives
University of California Press pp. 35?36
- Stephan Fichtl
,
Les Gaulois du Nord de la Gaule
(1994 Paris)
- M. Gysseling
,
Germanisering en taalgrens
in:
Algemene geschiedenis der Nederlanden
1 (1981) 100-115
- Simon Wynia
,
Caius was here. The Emperor Caius' Preparations for the Invasion of Britannia: New Evidence
in: H. Sarfatij,
- W.J.H. Verwers, P.J. Woltering (eds.)
,
In Discussion with the Past. Archaeological studies presented to W.A. van Es
(1999 Amersfoort).
- Roel Zijlmans
,
Troebele betrekkingen: Grens-, scheepvaart- en waterstaatskwesties in de Nederlanden tot 1800
, par. 1.3 'Gallia Belgica en Neder-Germanie', over de grens tussen die beide provincies (2017 Hilversum,
ISBN 978-90-8704-637-8
). Proefschrift Universiteit Tilburg 2016.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑
Carol van Driel-Murray,
Those who wait at home
p. 89: "
Zoals Afrikaanse vrouwen de dag van vandaag olievaten recupereren om bier te brouwen, zo kunnen ook amforen of tonnen die in ruraal gebied zijn gevonden op hergebruik voor het brouwen worden gezien, eerder dan als aanwijzingen voor een toenemende smaak voor Mediterrane luxegoederen... Ook de vondst van resten van andere natuurlijke goederen zoals wilde bessen en vruchten die plots opduiken in biologische stalen uit de Romeinse periode wijst mogelijk op maatregelen voor risicospreiding, diversificatie en kleinschalig marktgebeuren.
"
- ↑
voorbeelden
- ↑
J.G. Aarts, Coins or Money? Exploring the monetization and functions of Roman coinage in Belgic Gaul and Lower Germany 50 v.C.- A.D. 450 (Dissertatie Vrije Universiteit van Amsterdam 2000), pp. 59-60, en tabel 3.11.
- ↑
Carol van Driel-Murray,
Those who wait at home
p.83
|