Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Fundamentele wetenschap
is het deel van de
wetenschap
dat zich richt op grondbeginselen en basismechanismen. Het gaat daarbij om
kennis
omwille van de kennis, zonder dat een concrete toepassing in zicht hoeft te zijn. Daarom wordt het ook wel "
zuivere
" wetenschap genoemd. Fundamentele wetenschap of fundamenteel onderzoek staat tegenover
toegepaste wetenschap
of toegepast onderzoek. Vrijwel ieder wetenschappelijk
vakgebied
valt op te delen in een fundamenteel en een toegepast deel.
Fundamentele wetenschap of fundamenteel onderzoek wordt veelal verricht aan
universiteiten
, aan daarmee verbonden instituten of door nationale onderzoeksinstanties bekostigde
onderzoeksinstituten
. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de laboratoria van het bedrijfsleven of ministeries waar de beoefende wetenschap nauw verbonden is met bedrijfseconomische of beleidsgerichte doelstellingen. Fundamenteel onderzoek aan universiteiten wordt vaak verricht door jonge onderzoekers die zich voorbereiden op een academische promotie (die de dr. titel oplevert).
Fundamenteel onderzoek is gericht op het genereren van nieuwe kennis over processen of structuren, die als fundamenteel wordt gezien. Het werk is geinspireerd op vragen vanuit de wetenschap zelf. Nieuwe gegevens en nieuwe theorievorming staan voorop, niet het oplossen van praktische problemen. Vooraf is niet goed te zeggen wat de uitkomsten zijn. Het verrichten van
empirisch onderzoek
gaat gepaard met het ontwikkelen van hypothesen en het toetsen van theorie. Deze theorievorming en het vergaren van nieuwe gegevens wordt wel weergegeven met de zogenaamde empirische cyclus.
Empirische cyclus volgens Jan van Eijck (1982) in vier fases.
Deze
empirische cyclus
is in Nederland ontwikkeld door
Adriaan de Groot
en is een veelgebruikt model om de fasering van
onderzoek
aan te geven.
[1]
Deze cyclus is kenmerkend voor de stappen van theoriegestuurd onderzoek, en bestaat uit de cyclus van het waarnemen, proberen en evalueren van het resultaat. Dit onderzoeksproces wordt geinitieerd door een kennisprobleem. In de empirische cyclus zijn volgens Korzilius (2000) vijf fasen te onderscheiden: Observatie, inductie, deductie, toetsing en evaluatie.
[1]
. Van Eijck (1982) onderscheidde hier vier fases, zoals in de figuur is aangegeven.
[2]
Fundamenteel onderzoek wordt van wezenlijk belang geacht voor ongestoorde kennisontwikkeling en wordt ook wel vrije wetenschap genoemd. Vrijwel iedereen onderkent het belang van kennis die is ontwikkeld in een vrije en kritische sfeer en die niet meteen aan toepassingen gekoppeld is. Toch zijn fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek wel met elkaar verbonden, via missie-gericht of op toepassingen gericht onderzoek. Vrijwel iedereen onderkent namelijk ook dat uiteindelijk de meeste kennis wel gepaard moet gaan met een vorm van toepassing. Zowel binnen grote industriele laboratoria als bij de universiteiten bestaan meer op toegepast onderzoek en meer fundamenteel onderzoek naast elkaar, maar niet los van elkaar.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑
a
b
Hubert Korzilius
(2000),
De kern van survey-onderzoek
, p.11.
- ↑
Jan van Eijck
(1984),
Filosofie: een inleiding
, Meppel: Boom.