Esther Phillips
, geboren als
Esther Mae Jones
, (
Galveston (Texas)
,
23 december
1935
-
Los Angeles
,
7 augustus
1984
)
[1]
[2]
[3]
[4]
was een
Amerikaanse
zangeres, die naast
blues
ook
jazz
,
country
,
soul
en
disco
zong. Ze kreeg bekendheid in 1950 en scoorde verschillende grote r&b-hits, waaronder
Double Crossing Blues
en
Mistrustin' Blues
onder de naam Little Esther. In de jaren 1960 behaalde ze hitparadesucces met het countrynummer
Release Me
en nam ze op in de pop-, jazz-, blues- en soulgenres. Phillips ontving een
Grammy
-nominatie voor haar single
Home Is Where the Hatred Is
in 1973 en haar disco-opname van
What a Diff'rence a Day Makes
was een grote hit in 1975.
Haar ouders scheidden tijdens haar adolescentie en ze verdeelde haar tijd tussen haar vader in
Houston
en haar moeder in de
Watts
-sectie van
Los Angeles
. Ze groeide op met zingen in de kerk en wilde niet meedoen aan een talentenjacht bij een plaatselijke bluesclub, maar haar zus stond erop. Als volwassen zangeres op 14-jarige leeftijd won ze de amateurtalentenwedstrijd in 1949 in de Barrelhouse Club, eigendom van
Johnny Otis
. Otis was zo onder de indruk dat hij haar opnam voor Modern Records en haar toevoegde aan zijn reizende revue de California Rhythm and Blues Caravan, aangekondigd als Little Esther. Ze nam later de achternaam Phillips als haar artiestennaam, naar verluidt geinspireerd door een bord bij een tankstation.
Haar eerste hit was
Double Crossing Blues
met het Johnny Otis Quintet
[5]
en de zanggroep The Robins
[6]
, uitgebracht in 1950 door
Savoy Records
, dat nummer 1 bereikte in de Billboard r&b-hitlijst. Ze maakte verschillende hits voor Savoy met het Johnny Otis Orchestra
[7]
, waaronder
Mistrusting Blues
(een duet met Mel Walker) en
Cupid's Boogie
, die zich beide dat jaar ook op nummer 1 plaatsten. Nog vier van haar platen haalden in hetzelfde jaar de Top 10:
Misery
(#9),
Deceivin' Blues
(#4),
Wedding Boogie
(#6) en
Far Away Blues (Xmas Blues)
(#6). Weinig vrouwelijke artiesten die in welk genre dan ook optraden, hadden zo'n succes in hun debuutjaar.
Phillips verliet Otis en Savoy Records eind 1950 en tekende bij Federal Records. Maar net zo snel als de hits begonnen waren, stopten ze ook. Ze nam meer dan dertig kanten op voor Federal, maar slechts
Ring-a-Ding-Doo
haalde de hitlijsten en bereikte nummer 8 in 1952. Het niet werken met Otis was een deel van haar probleem; het andere deel was haar toenemende afhankelijkheid van heroine, waaraan ze halverwege het decennium verslaafd was.
In 1954 keerde ze terug naar Houston om bij haar vader te wonen en te herstellen. Ze had weinig geld en werkte in kleine nachtclubs in het zuiden, onderbroken door periodieke ziekenhuisopnames in
Lexington (Kentucky)
, om haar verslaving te behandelen. In 1962 ontdekte
Kenny Rogers
haar zang in een club in Houston en hielp haar een contract te krijgen bij Lenox Records, eigendom van zijn broer Lelan.
Phillips herstelde uiteindelijk genoeg om in 1962 een comeback te lanceren. Nu aangekondigd als Esther Phillips in plaats van Little Esther, nam ze het countrynummer
Release Me
op met producent Bob Gans
[8]
. Dit ging naar nummer 1 in de r&b-hitlijst en nummer 8 in de pophitlijst. Na een aantal andere kleine r&b-hits voor Lenox, kreeg ze een contract bij
Atlantic Records
. Haar cover van het Beatles-nummer
And I Love Him
haalde in 1965 bijna de r&b Top 20.
The Beatles
vlogen haar naar het Verenigd Koninkrijk voor haar eerste optredens in het buitenland.
Ze had andere hits in de jaren 1960 voor Atlantic, zoals het nummer
Try Me
van Jimmy Radcliffe, met een saxofoonpartij van
King Curtis
(en wordt vaak ten onrechte vermeld als het
James Brown
-nummer met dezelfde titel), maar ze had geen hittoppers meer. Haar heroineverslaving verslechterde en ze ging naar een revalidatiecentrum. Daar ontmoette ze zanger
Sam Fletcher
. Terwijl ze een behandeling onderging, nam ze in 1969 enkele kanten op voor
Roulette Records
, voornamelijk geproduceerd door Lelan Rogers. Na haar vrijlating keerde ze terug naar Los Angeles en tekende ze opnieuw bij Atlantic. Haar vriendschap met Fletcher resulteerde eind 1969 in een optreden in de Pied Piper-club van Freddie Jett
[9]
, die het album
Burnin'
produceerde. Ze trad op met de Johnny Otis Show
[10]
op het
Monterey Jazz Festival
in 1970.
Een van haar grootste triomfen na de jaren 1950 was haar eerste album
From a Whisper to a Scream
in 1972 voor
Kudu Records
. Het hoofdnummer
Home Is Where the Hatred Is
is een relaas over drugsgebruik, geschreven door
Gil Scott-Heron
, dat werd genomineerd voor een Grammy Award. Phillips verloor van
Aretha Franklin
, maar Franklin overhandigde haar de trofee en zei dat ze hem in plaats daarvan had moeten winnen.
In 1975 bracht ze een disco-achtige update uit van
What a Diff'rence a Day Makes
van
Dinah Washington
, haar grootste hit sinds
Release Me
. Het bereikte de Top 20 in de Verenigde Staten en de Top 10 in de Britse singlehitlijst. Op 8 november 1975 zong ze het lied in een aflevering van
NBC's Saturday Night
(later
Saturday Night Live
genoemd), georganiseerd door
Candice Bergen
. Het gelijknamige begeleidende album werd tot nu toe haar best verkochte album, met arrangeur
Joe Beck
op gitaar,
Michael Brecker
op tenorsax,
David Sanborn
op altsax,
Randy Brecker
op trompet,
Steve Khan
op gitaar en
Don Grolnick
op keyboards. Eind 1976 lukte haar met
Magic's in the Air
/
Boy, I Really Tied One on
een verder top 5-succes in de Amerikaanse discohitlijst. Ook daarna nam ze nog enkele songs op in deze stijl, echter een groter succes bleef uit.
Ze bleef opnemen en optreden gedurende de jaren 1970 en vroege jaren 1980 en voltooide zeven albums voor Kudu/CTI en vier voor
Mercury Records
, dat haar in 1977 contracteerde. Haar eerste album
You've Come a Long Way, Baby
voor Mercury werd uitgebracht dat jaar. In 1983 kwam ze voor de laatste keer in de hitlijst met
Turn Me Out
, dat nummer 85 bereikte in de r&b-hitlijst. Ze voltooide het opnemen van haar laatste album
A Way To Say Goodbye
een paar maanden voor haar dood en werd uitgebracht door het
Muse Records
jazzlabel in 1986.
Ze werd vaak vergeleken met
Nina Simone
, alhoewel ze Dinah Washington aangaf als haar voorbeeld. In totaal had Phillips over een periode van 33 jaar 19 hits in de Amerikaanse r&b-charts.
Phillips kreeg vier Grammy-nominaties in de category ≪Best Rhythm & Blues Vocal Performance ? Female≫ voor:
Set Me Free
(1970),
From a Whisper to a Scream
(1972),
Alone Again (Naturally)
(1973) en
What a Diff'rence a Day Makes
(1975).
Esther Phillips overleed in augustus 1984 op 48-jarige leeftijd aan lever- en nierfalen ten gevolge van haar heroine- en alcoholverslaving.
- 1950:
Double Crossing Blues
(met het Johnny Otis Orchestra)
- 1950:
Mistrusting Blues
(met het Johnny Otis Orchestra)
- 1950:
Misery
(met het Johnny Otis Orchestra)
- 1950:
Cupid's Boogie
(met het Johnny Otis Orchestra)
- 1950:
Deceivin' Blues
(met het Johnny Otis Orchestra)
- 1950:
Wedding Boogie
(met het Johnny Otis Orchestra)
- 1950:
Far Away Blues (Xmas Blues)
(met het Johnny Otis Orchestra)
- 1952:
Ring-a-Ding-Doo
- 1962:
Release Me
- 1963:
I Really Don't Want to Know
- 1963:
Am I That Easy to Forget
- 1963:
You Never Miss Your Water (Til the Well Runs Dry)
(met Big Al Downing)
- 1963:
If You Want It (I've Got It)
(met Big Al Downing)
- 1964:
Hello Walls
- 1965:
And I Love Him
- 1965:
Moonglow and Theme from Picnic
- 1965:
Let Me Know When It's Over
- 1966:
When a Woman Loves a Man
- 1969:
Too Late to Worry, Too Blue to Cry
- 1970:
Set Me Free
- 1972:
Home Is Where the Hatred Is
- 1972:
Baby, I'm for Real
- 1972:
I've Never Found a Man (To Love Me Like You Do)
- 1975:
What a Diff'rence a Day Makes
- 1976:
For All We Know
- 1983:
Turn Me Out
Complete singles voor Federal Records, 1951?1953
[
bewerken
|
brontekst bewerken
]
- 1951:
The Deacon Moves In
(met the Dominoes) /
Other Lips, Other Arms
- 1951:
I'm a Bad, Bad Girl
/
Don't Make a Fool Out of Me
- 1951:
Lookin' for a Man to Satisfy My Soul
/
Heart to Heart
(met The Dominoes)
- 1951:
Cryin' and Singin' the Blues
/
Tell Him That I Need Him
- 1952:
Ring-a-Ding-Doo
(met Bobby Nunn) /
The Cryin' Blues
- 1952:
Summertime
/
The Storm
- 1952:
Better Beware
/
I'll Be There
- 1952:
Aged and Mellow
/
Bring My Lovin' Back to Me
- 1952:
Ramblin' Blues
/
Somebody New
- 1952:
Mainliner
(met 4 Jacks) /
Saturday Night Daddy
(met Bobby Nunn)
- 1953:
Last Laugh Blues
(met Little Willie Littlefield) /
Flesh, Blood and Bones
- 1953:
Turn The Lamp Down Low
(met Little Willie Littlefield) /
Hollerin' and Screamin'
- 1953:
You Took My Love Too Fast
(met Bobby Nunn) /
Street Lights
- 1953:
Hound Dog
/
Sweet Lips
- 1953:
Cherry Wine
/
Love Oh Love
Lenox Records
Atlantic Records
- 1965:
And I Love Him!
- 1966:
Esther Phillips Sings
- 1966:
The Country Side of Esther
- 1970:
Live at Freddie Jett's Pied Piper
- 1970:
Burnin'
(Live)
Kudu/CTI
- 1972:
From a Whisper to a Scream
- 1972:
Alone Again, Naturally
- 1974:
Black-Eyed Blues
- 1975:
Performance
- 1975:
Esther Phillips and Joe Beck
- 1975:
What a Diff'rence a Day Makes
- 1976:
Capricorn Princess
- 1976:
For All We Know
Atlantic Records
- 1976:
Confessin' the Blues
Mercury Records
- 1977:
You've Come a Long Way, Baby
- 1978:
All About Esther
- 1979:
Here's Esther, Are You Ready
- 1981:
Good Black Is Hard to Crack
Muse Records
- 1986:
A Way to Say Goodbye
Bronnen, noten en/of referenties
|