De dood van Marat
of in de titel gegeven door de schilder
Marat bij zijn laatste zucht
is een
neoklassiek
doek van
Jacques-Louis David
uit 1793. David was een
Franse revolutionair
die de moord op zijn vriend en medestander
Jean-Paul Marat
weergaf kort na de feiten. Het schilderij geldt als zijn voornaamste werk en is tevens een van de opvallendste stukken uit de collectie van de
Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van Belgie
te
Brussel
. Het is een sleutelwerk in de kunstgeschiedenis.
Op
13 juli
1793
was
Jean-Paul Marat
thuis aan het werk in zijn badkuip, gekleed in een kamerjas. Hij leed aan een jeukziekte, misschien
psoriasis
of
dermatitis herpetiformis
,
[1]
die hij alleen kon verlichten door veel te baden.
[2]
De dag voordien had David een beleefdheidsbezoek gebracht aan zijn steeds zieker wordende vriend. Nu diende
Charlotte Corday d'Armont
, een aanhangster van de
girondijnen
, zich aan bij zijn appartement aan de Rue des Cordeliers, maar ze werd niet binnengelaten. 's Avonds keerde ze terug onder het voorwendsel dat ze informatie over een groep girondijnen had en geraakte zo na veel aandringen toch binnen. Terwijl ze over de girondijnen converseerden, haalde ze haar mes tevoorschijn en stak Marat in het hart.
De moord veroorzaakte geweldige opschudding onder de revolutionairen. Toen de gedeputeerde Guirault de volgende dag David te zien kreeg, riep hij hem geemotioneerd toe dat hij nog een schilderij te maken had. David had immers enkele maanden eerder de eveneens vermoorde
Lepeletier
afgebeeld, en kreeg dus nu een nieuwe bestelling van de
Nationale Conventie
. In de dagen die volgden organiseerde hij eerst de uitvaartceremonie. Twee maanden na de moord, op 14 oktober, meldde hij aan de Conventie dat het doek klaar was en vroeg hij toestemming om het gedurende twee weken in het
Musee central de l'Art
tentoon te stellen voor zijn collega's. Het maakte diepe indruk. Op 14 november overhandigde hij het schilderij aan de Conventie, die het een centrale plaats gaf in haar vergaderzaal, de
Salle des Machines
van het
Tuilerieenpaleis
. Davids schilderijen van Lepeletier en Marat vormden een tweeluik dat aan weerskanten van het voorzittergestoelte hing.
Robespierre was steeds minder gecharmeerd van de heldencultus rond Marat. Vanaf het lanceren van de
Cultus van de Rede
in 1794 begon het tornen aan zijn status en na de
Thermidoriaanse Reactie
begon de echte campagne van
demaratisation
. Deze culmineerde op 8 februari 1795 toen de Conventie de
depantheonisering
van Marat stemde en Davids schilderij de volgende dag uit haar vergaderzaal verwijderde. Op zijn vraag kreeg de schilder het werk op 27 oktober terug.
Hoofd en steekwonde (detail)
De bebloede brief van Corday en de brief die Marat schreef met het assignaat voor de weduwe (detail)
We zien Marat in zijn bad, waar hij de symptomen van zijn
huidziekte
verlichtte, ook met de witte "tulband" die hij droeg. Hij heeft juist zijn laatste adem uitgeblazen. In zijn borst zit een bloedende steekwonde, maar het gutst er niet uit. Zijn houding en wonde roepen associaties op met Christus, als was hij een heilige van de
Franse Revolutie
. Hij is gestorven met de pen in de hand, terwijl hij als een held voor de goede zaak werkte. In de andere hand houdt hij nog de verraderlijke, met bloed bespatte brief waarmee zijn moordenares zich toegang verschafte ("Het is genoeg dat ik echt ellendig ben om recht te hebben op je welwillendheid").
[3]
Het contrast met de menslievendheid van de vermoorde wordt in de verf gezet door het
assignaat
op de werktafel en de begeleidende brief die opdracht geeft hiermee een oorlogsweduwe met vijf kinderen te helpen. De dader blijft volledig buiten beeld. Enkel zien we het moordwapen dat ze op de grond heeft gegooid, een bebloed keukenmes. Op de kist die Marat als schrijftafel gebruikte, staat de hommage van de schilder:
Aan Marat, David. Jaar twee
.
[4]
David verwijderde zich van de klassieke mythologie waarin hij tot dan zijn onderwerpen had gezocht en bracht een eigentijdse held in beeld. In dit doek is de held geidealiseerd en tegelijk op een strikt realistische manier weergegeven. Met
infraroodreflectografie
is vastgesteld dat de
ondertekening
van Marats gezicht een combinatie is van de schets die David ter plaatse had gemaakt en het
dodenmasker
.
[5]
In de geschilderde versie is de
dysmorfie
waaraan Marat leed weggelaten en zijn de halfopen ogen gesloten.
De horizontale plaatsing van het bad zorgt voor een gevoel van rust in tegenstelling tot het verticale dat staat voor beweging (zijn werktafel). Ook de houding van Marat wijst op rust doordat het lijkt alsof hij zijn hoofd rustig opzij legt. Het contrast van het horizontale met het verticale zorgt voor een heilige indruk.
Tijdens zijn Brusselse ballingschap vanaf 1815 liet David de
Dood van Marat
verstoppen bij zijn leerling
Antoine-Jean Gros
in Parijs. Opdat het niet zoals zijn portret van Lepeletier zou worden vernietigd, werd er een wit
schildersdoek
over gespannen.
[5]
Bij zijn dood te Brussel in 1825 erfde de familie het origineel en ook enkele kopieen die hij bezat. Ze probeerden het werk zonder succes te gelde te maken. Pas in 1846 bracht
Charles Baudelaire
het weer onder de aandacht met een lovende kritiek. In 1860 kocht kleinzoon Jules David-Chassagnol het origineel van zijn tante (ze had de helft in onverdeelde eigendom) en schonk hij een kopie aan het
Palais-Royal
. Na enige tijd kwamen claims naar buiten dat die laatste versie het origineel was en het ging zelfs zover dat ze in 1885 als zodanig werd verkocht door de kunsthandelaar Durand-Ruel. Mogelijk droeg deze toestand ertoe bij dat Jules David-Chassagnol in 1886 het origineel per testament naliet aan de
Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van Belgie
, uit erkentelijkheid dat Brussel de verbannen schilder in 1815 had opgenomen. Zijn weduwe startte in 1889 een rechtszaak om de authenticiteit van het gelegateerde exemplaar aan te tonen en won die ook. Vanaf 1893 was het doek te zien in het Brusselse museum.
Hoewel
De dood van Marat
slechts een tweetal jaar openbaar te zien was, zijn er vier 18e-eeuwse kopieen van bekend. Ze zijn gemaakt in het atelier van Marat en hangen in het
Louvre
in Parijs, het
Kasteel van Versailles
, het
Musee des Beaux-Arts
van
Dijon
en het
Musee des Beaux-Arts
van
Reims
. In 2008 dook een mogelijke voorstudie op in de galerij Eric Turquin in Parijs. De gelaatstrekken van de stervende zijn minder vast en zouden overeenkomen met de
ondertekening
op het Brusselse origineel.
Het onderwerp van het schilderij, de moord op de revolutionair Marat, werd in de schilderkunst een echt thema. Het werd opgenomen door
Edvard Munch
en
Pablo Picasso
. In de literatuur is het aan orde in
Peter Weiss
'
Die Verfolgung und Ermordung Jean Paul Marats dargestellt durch die Schauspielgruppe des Hospizes zu Charenton unter Anleitung des Herrn de Sade
(1963). Het stuk werd in 1967 verfilmd door Peter Brook.
- Frouke Flieringa,
De dood van Marat. Het schilderij van Jacques-Louis David belicht door de schrijvers van 1826-1987
, Leiden, 1988
- William Vaughan en Helen Weston (eds.),
Jacques-Louis David's Marat
, 2000.
ISBN 0521563372
Bronnen
- Museum voor Moderne Kunst. Een keuze
, Brussel, KMSKB, 2001, p. 16-17.
- Van Vouet tot David : Franse schilderkunst in het bezit van het Museum voor Oude Kunst 17de en 18de eeuw
, Brussel, KMSKB, 1994, p. 80-85.