Een
concerto
of
concert
is een vorm van
compositie
waarbij verschillende instrumenten en/of instrumentengroepen met elkaar dialogeren of wedijveren.
De term komt uit het Italiaans en is afgeleid van het
Latijn
: 'concertare' (wedijveren, strijden, zich meten, disputeren) of mogelijk van 'conserere' (bijeenvoegen). Het meervoud van 'concerto' is 'concerti' of 'concerto's'.
De termen 'Concert' en 'concerto' kunnen beide gebruikt worden in de betekenis van "muziekstuk". Ook voor muziekuitvoeringen wordt de term 'concert' gebruikt. In Vlaanderen is de term 'concerto' gangbaar voor elk muziekstuk in de genoemde vorm, net zoals in het Frans, het Italiaans en het Engels. In Nederland maakt men onderscheid tussen 'concerto', waarmee men vooral de vroege oorspronkelijke Italiaanse vorm bedoelt, en de latere klassieke en romantische vorm, die men 'concert' noemt, net zoals onder andere in het Duits. In de Duitse musicologische literatuur maakt men eveneens een onderscheid tussen 'Concerto' voor de oude Italiaanse vorm en het latere 'Konzert', meestal 'Instrumentalkonzert' of 'Solokonzert' genoemd.
De benaming 'concerto' werd voor het eerst gebruikt in 1602 bij de
Concerti Ecclesiastici
van
Lodovico Grossi da Viadana
,
motetten
voor stemmen en
orgel
. Deze muziekvorm groeide langzamerhand uit tot de 'concerti de chiesa' (kerkconcerten). Het vormschema was dat van de 'sonata da chiesa' (kerksonate) en de 'Italiaanse
ouverture
'. Als schepper van het instrumentaal 'concerto da camera' dient
Giuseppe Torelli
te worden genoemd. De door hem gebruikte bezetting (twee violen en bas) werd later door
Arcangelo Corelli
,
Francesco Geminiani
,
Antonio Vivaldi
en anderen ontwikkeld en werd ook toegepast door
Johann Sebastian Bach
en
Georg Friedrich Handel
.
In de eerste plaats verschafte het concerto aan de
solist
de mogelijkheid zijn talent te etaleren. Bekend zijn bijvoorbeeld de bravoureconcerto's van
Paganini
. Later werd het dan ook
soloconcert(o)
genoemd.
Er zijn diverse soorten concerto's:
Het voornaamste kenmerk van een concerto is dat de solistische partijen een belangrijke en contrasterende functie hebben. Het bestaat meestal uit drie delen die door korte pauzes van elkaar gescheiden zijn. Het eerste deel is vaak een diepgaand en snel deel en opgebouwd volgens de
sonatevorm
. Daarna volgt dan een langzaam deel en ten slotte een snel deel, dat minder diepgaand en vrolijker is en ook bedoeld is om de solist de gelegenheid te geven zijn virtuositeit te tonen.
Vlak voor het einde van het eerste deel zit meestal een
cadens
. Dat is een vrijer gedeelte waarbij het orkest stil is en de solist een virtuoze improvisatie kan laten horen. De cadens werd voor het eerst door Handel gebruikt en werd in de negentiende eeuw belangrijker, gezien de drang naar
virtuositeit
. Bij veel concerten is de solist vrij in het kiezen van de cadens: die kan een vinding zijn van de solist zelf (soms als
improvisatie
), maar meestal is de cadens uitgeschreven door de componist of een andere bewerker.
Ook het moderne concert(o) blijft gebouwd op de principes van het oudere genre en houdt vast aan de dialoog tussen een solo-instrument en het orkestensemble; van de sonatevorm wordt echter vaker afgeweken. Het solo-instrument is in veel gevallen de piano of de viool, maar in principe komen alle orkestinstrumenten in aanmerking, bijvoorbeeld cello, dwarsfluit, harp, hobo, hoorn, klarinet en de menselijke stem. Ook bestaan
dubbelconcerten
voor twee en
tripelconcerten
voor drie solo-instrumenten en orkest. Ook minder traditionele instrumenten hebben inmiddels hun plaats veroverd, zoals de
klassieke gitaar
in
Concierto de Aranjuez
, de
bajan
(Russische knopaccordeon) in
Fachwerk
van
Sofia Goebaidoelina
of de
mondharmonica
in
Concerto for Harmonica
(1995) van
Toots Thielemans
. Hierbij wordt vaak alle kans gegeven aan een ver doorgedreven virtuositeit, maar dat hangt af van de bedoeling van de componist. Het solistenthema wordt hierbij in de 17 en 18e eeuw gewoonlijk aangekondigd door een
tutti
van het orkest, de sologedeelten worden door het orkest slechts onderstreept. Dit laatste krijgt dan nog slechts een begeleidende rol toegewezen. Vanaf
Mozart
en
Ludwig van Beethoven
kreeg het orkest meer belang en werd het wedijverend karakter van het concert meer benadrukt. In de concerten van
Chopin
en Paganini bleef de rol van het solo-instrument centraal staan.
Wat de algemene vormgeving betreft, vertoont het eerste gedeelte van de compositie gewoonlijk alle kentekenen van de sonatevorm (exposite, doorwerking en herhaling). Het tweede gedeelte, in meer
lyrische
stijl gehouden, is langzaam, terwijl de finale dikwijls in
rondovorm
(A ? B ? A ? C ? A ? B’ ? A) is gecomponeerd.
Tot de voornaamste klassieke werken in het genre behoren de concerti van
Wolfgang Amadeus Mozart
,
Ludwig van Beethoven
en
Joseph Haydn
. Voor de romantische periode dienen onder andere te worden genoemd
Felix Mendelssohn Bartholdy
,
Robert Schumann
,
Frederik Chopin
,
Johannes Brahms
,
Edvard Grieg
,
Pjotr Iljitsj Tsjaikovski
,
Camille Saint-Saens
,
Sergej Rachmaninov
en
Antonin Dvo?ak
. Ten slotte zijn er ook moderne concertocompositie, met namen als
Aaron Copland
,
George Gershwin
,
Sergej Prokofjev
,
Igor Strawinski
,
Maurice Ravel
,
Paul Hindemith
en
Bela Bartok
.