De
Codex Argenteus
ofwel de
Zilverbijbel
is een van de
handschriften
waarin delen van de
Gotische
Bijbelvertaling
van bisschop
Wulfila
[1]
zijn overgeleverd. Het belang van dit document is niet alleen godsdienstig, maar ook taalkundig: het is het oudste bewaard gebleven document (afkomstig uit de 6e eeuw) in een
Germaanse taal
. Zijn naam kreeg het vanwege de zilveren letters (
argenteus
is Latijn voor "zilveren, van zilver") waarin het geschreven werd. Deze naam werd voor het eerst in een publicatie gebruikt door
Bonaventura Vulcanius
in zijn ‘De literis & lingua Getarum, siue Gothorum’ van 1597.
[2]
Het handschrift wordt bewaard in de
universiteitsbibliotheek
van
Uppsala
onder de signatuur DG1. Het handschrift werd op 25 mei 2011 opgenomen in de
Werelderfgoedlijst voor documenten
in het kader van het
Memory of the World
-programma van de
UNESCO
.
Het boek bevatte niet de volledige
Bijbel
maar de vier
Evangelies
en is dus eigenlijk een
evangeliarium
, geschreven in het Gotisch. De
Visigotische
bisschop
Wulfila vertaalde in de 4e eeuw de Bijbel van het
Grieks
naar het Gotisch. Hij was trouwens ook de man die het Gotische alfabet opstelde daarbij uitgaande van het Griekse met hier en daar een overblijfsel uit het vroegere
runenschrift
. Het handschrift werd vermoedelijk in het begin van de 6e eeuw in
Ravenna
geschreven tijdens de periode van het
Ostrogotische Rijk
(493 ? 533) mogelijk in opdracht van
Theodorik de Grote
(regeerde van 474-526).
Het boek verdwijnt dan om pas in het midden van de zestiende eeuw weer op te duiken in de
Abdij van Werden
aan de
Ruhr
, waar het waarschijnlijk in 1554 werd ontdekt door twee
theologen
,
Joris Cassander
van Brugge, later werkzaam in Keulen en Cornelius Wouters, leraar aan de
kathedraalschool
in Brugge, later ook actief in Keulen. Zij kenden alleszins het boek want het werd vermeld in hun briefwisseling met andere geleerden. Tussen 1573 en 1587 zou Arnold Mercator, cartograaf en de zoon van
Gerardus Mercator
, het boek gezien hebben in Werden. Alleszins is in zijn nota’s vermeld dat het boek gescheurd en in slechte staat was en dat de teksten verkeerd waren ingebonden.
[3]
Nieuw onderzoek van Dorothea Diemer
[4]
gaat ervan uit dat de codex Werden verliet vlak na de ontdekking door Cassander en Wouters en dat de codex ook vroeger werd ontdekt dan voorheen werd aangenomen. Diemer denkt dat de codex deel uitmaakte van een verzameling curiosa van een zekere Johann Wilhelm von Laubenberg von Wagegg (1511?1563). Die wilde zijn collectie met daarbij een ‘zilveren boek’ in 1562 verkopen aan hertog
Albrecht V van Beieren
. Zijn beschrijving van het boek zou kunnen slaan op de Codex Argenteus. Laubenberg zegt ook dat hij het boek uitleende aan
Otto Hendrik van de Palts
(1502-1559) en dat zou kloppen met een taai verhaal dat er een Gotisch evangeliarium in de Palatina-bibliotheek in
Heidelberg
was in het midden van de 16e eeuw, dat daarna verdween. Het zou kunnen dat de koop die Laubenberg niet kon sluiten met Albrecht wel doorging met Rudolf II. De informatie in de nota’s van Arnold Mercator zou dan afkomstig kunnen zijn van Arnolds vader, maar het blijven hypotheses.
[5]
Wat er met het boek gebeurde in het millennium tussen Ravenna en Werden zal waarschijnlijk voor altijd een open vraag blijven, hoewel er verschillende hypotheses werden geformuleerd. Een van die hypotheses is dat handschrift uit
Italie
in de
8e eeuw
naar Werden werd gebracht door de stichter van de abdij, de heilige
Liudger
.
[6]
[7]
Anderen denken dan weer dat de Codex Argenteus door
Karel de Grote
van zijn reizen naar Italie werd meegebracht naar
Aken
en daarna in Werden terechtkwam.
[8]
Nadat de
Codex Argenteus
in het bezit was gekomen van
keizer Rudolf II
, een verzamelaar met een intellectuele belangstelling, werd het bewaard in de
burcht van Praag
. Het handschrift moet zich al voor 1601 in Praag bevonden hebben want het werd vermeld door Richard Strein, een minister van Rudolf, die overleed in 1600. Hoe het handschrift bij Rudolf terechtkwam is niet bekend.
Zweedse militairen namen het handschrift als oorlogsbuit mee toen ze Praag in 1648 innamen en zo kwam het manuscript terecht in de verzameling van koningin
Christina I van Zweden
.
Isaac Vossius
, een van de bibliothecarissen van Christina, werd voor zijn diensten door Christina vergoed met een aantal boeken, waaronder de Codex Argenteus. Vossius bracht het boek mee naar
Nederland
.
[9]
Het handschrift werd door Vossius in 1662 verkocht aan
Magnus Gabriel De la Gardie
, de Zweedse rijkskanselier, die trouwens in de laatste fase van de
Dertigjarige Oorlog
in 1648 deel had genomen aan de belegering van Praag en betrokken was bij de beroving van de burcht. Magnus Gabriel De la Gardie schonk de Codex Argenteus samen met 64 andere boeken, afkomstig uit Noorwegen en IJsland, in 1669 aan de
Universiteit van Uppsala
, waarvan hij eveneens de kanselier was. Het boek werd in die tijd voorzien van een prachtige zilveren boekband ontworpen door de schilder-tekenaar David Klocker Ehrenstrahl en gemaakt door de goudsmid Bengtsson Sellingh.
[9]
De la Gardie kocht het boek via de bemiddeling van de Zweedse gezant in Amsterdam, Peter Trotzig. Trotzig stuurde het boek naar Zweden, verpakt in een eiken kist, met het schip ‘Sint Joris’ op 28 juli 1662, maar er stak een storm op en de Sint Joris liep aan de grond in de buurt van de Zuiderzee. Trotzig stuurde dadelijk iemand naar het schip om zijn kostbare zending te recupereren. De kist bleek intact te zijn. Trotzig ondernam een tweede poging, maar deze keer liet hij het boek verpakken in een dichtgesoldeerde loden kist die op haar beurt in een eiken kist werd verpakt. Deze tweede poging met de Phoenix op 12 september had meer succes. Deze keer kwam het boek veilig in
Goteborg
bij De la Gardie terecht.
[9]
In oktober 1970 is nog een 188ste blad van de Codex Argenteus opgedoken, in de dom van
Speyer
. Hierop staan de laatste verzen van het evangelie van Marcus. Dit folium wordt meestal het Haffner-folium genoemd naar zijn ontdekker Franz Haffner. Het Haffner-folium is merkelijk groter dan het handschrift dat bewaard wordt in
Uppsala
wat er zou kunnen op wijzen dat het reeds in de vroege geschiedenis van het handschrift gescheiden werd, maar ook hierover zijn verschillende theorieen gelanceerd.
Op 5 april 1995 werden een bifolium en de zilveren boekplaten van de Codex Argenteus op klaarlichte dag gestolen uit de tentoonstellingsruimte in de
Carolina Rediviva
, het hoofdgebouw van de universiteitsbibliotheek van Uppsala. De rest van het handschrift wordt onder klimaatcontrole in een kluis bewaard en kwam niet in gevaar. Amper een maand later werd het gestolen materiaal teruggevonden in een bagagekluis van het
Centraal Station
in
Stockholm
.
In 1998 werd een
C14-datering
uitgevoerd op een stukje van het perkament van de codex. Dit bevestigde dat het perkament van de codex uit het begin van de 6e eeuw zou zijn.
[10]
Als het originele manuscript niets anders dan de vier evangelies bevatte, moet het oorspronkelijk 336 folia geteld hebben
[11]
, waarvan er nu 187 bewaard zijn in Uppsala en een in Speyer, in het
Historisches Museum der Pfalz
. De folia zijn 197,5 a 200 mm breed en 242,5 a 245 mm hoog. Het Haffner-folium meet 217 x 265 mm, wat waarschijnlijk de originele afmetingen benadert. De
katernen
in het originele handschrift waren
quaternions
met als laatste katern voor elk evangelie een quinion (vijf bifolia).
De afmetingen van het tekstblok voldoen aan het principe van de
gulden snede
. Het tekstblok, inclusief de canontabel
[12]
meet 208 x 130 mm. De plaats voorzien voor de tekst zelf meet 165 x 130 mm. De tekst is geschreven in een kolom van 20 lijnen.
Het handschrift werd geschreven met zilverinkt en hier en daar met goudinkt op zeer dun
perkament
(gemiddeld 0,11 a 0,12 mm) dat vooraf
purper
gekleurd was. Deze purperrode verfstof was het teken van rijkdom, smaak en aanzien en was in die tijd de traditionele koningskleur. De verfstof die gebruikt werd was niet de verfstof die gewonnen wordt uit zeeslakken, maar een plantaardige variant. Het perkament zou gemaakt zijn van de huid van geitenkalveren. Een
C14-datering
op een deel van de codex in 1998 toonde aan dat het perkament gemaakt was van huid uit de vroege 6e eeuw.
[13]
De eerste drie lijnen van het Marcus- en het Lucas-evangelie werden in goudinkt geschreven en dat was waarschijnlijk ook het geval bij het Matteus- en Johannes-evangelie, waarvan het begin nu ontbreekt. Verder wordt het begin van elke nieuwe sectie
[14]
ook in goudinkt geschreven tot op het einde van de lijn. Een nieuwe sectie begint niet noodzakelijk op een nieuwe lijn. De symbolen en afkortingen van de evangelisten in de canontabellen zijn eveneens in goudinkt geschreven.
Op elke pagina staat onderaan een uittreksel uit de
Canons van Eusebius
die de parallelteksten in de andere evangelies aangeven. Zoals gebruikelijk zijn de canontabellen ingeschreven in een zuilengalerij met arcades.
Het schrift is het Gotische schrift in het alfabet dat waarschijnlijk door Wulfila ontworpen is. Het is geen schrift voor dagelijks gebruik, maar een ornamenteel
boekschrift
bestaande uit
kapitalen
, een soort
unciaal
schrift. Het is zo regelmatig dat vroege onderzoekers dachten dat het niet geschreven, maar gestempeld of ingebrand was, maar dit bleek later onjuist te zijn. Tegenwoordig is men het erover eens dat er twee scribenten aan het boek gewerkt hebben. Hand I was verantwoordelijk voor de tekst van
Matteus
en
Johannes
, hand II schreef
Lucas
en
Marcus
.
De informatie voor deze codicologische omschrijving komt grotendeels uit de geciteerde bronnen.
[15]
De tekst bestaat uit de vier
evangelien
: het
Evangelie volgens Matteus
, het
Evangelie volgens Johannes
, het
Evangelie volgens Lucas
en het
Evangelie volgens Marcus
(in deze volgorde).
- Van Matteus ontbreken 76 folia en zijn er 22 bewaard.
- Van Johannes ontbreken 29 folia en zijn er 45 bewaard.
- Van Lucas ontbreken 36 folia en zijn er 70 bewaard.
- Van Marcus ontbreken 7 folia en zijn er 50 +1 bewaard.
De volgende onderdelen van de evangelies zijn in de codex bewaard gebleven:
[16]
- Matteus V: 15-48; VI: 1-32; VII: 12-29; VIII: 1-34; IX: 1-38; X: 1. 23-42; XI: 1-25; XXVI: 70-75; XXVI: 1-19, 42-66.
- Johannes: V:45-47; VI: 1-71; VII: 1-53; VIII: 12-59; IX: 1-41; X: 1-42; XI: 1-47; XII: 1-49; XIII: 11-38; XIV: 1-31; XV: 1-27; XVI: 1-33; XXVII: 1-26; XVIII: 1-40; XIX: 1-13.
- Lucas I: 1-80; II: 2-52; III: 1-38; IV: 1-44; V: 1-39; VI: 1-49; VII: 1-50; VIII: 1-56; IX: 1-62; X: 1-30; XIV: 9-35; XV: 1-32; XVI: 1-24; XVII: 3-37; XVIII: 1-43; XIX: 1-48; XX: 1-47.
- Marcus: I: 1-45; II: 1-28; III: 1-35; IV: 1-41; V:1-5; V: 5-43; VI: 1-56; VII: 1-37; VIII: 1-38; IX: 1-50; X: 1-52; XI: 1-33; XII: 1-38; XIII: 16-29; XIV: 4-72; XV: 1-47; XVI: 1-12.
De Codex Argenteus bevat de meest uitgebreide nog bestaande tekst in het
Gotisch
en is de belangrijkste taalkundige bron voor deze taal. De tekst is een deel van de Bijbelvertaling van het
Grieks
naar het Gotisch, gemaakt door de
Visigotische
bisschop
Wulfila
in de 4e eeuw. De Codex Argenteus is de belangrijkste bron op het vlak van Gotische letterkunde en is daarmee een van de belangrijkste
artefacten
van de Gotische cultuur, naast de gebouwen van de Ostrogoten in Italie. Er zijn immers weinig documenten in het Gotisch overgeleverd en de meeste van deze zijn van minder belang. De Codex is ook een belangrijk voorbeeld van Ostrogotische boekproductie in de Italiaanse hoofdstad Ravenna in de 6e eeuw.
[13]
De Codex Argenteus is ook de belangrijkste getuige van Wulfila's Bijbelvertaling, die een van de eerste Bijbelvertalingen is naar een volkstaal. Volgens
geschiedschrijvers
uit die tijd heeft Wulfila het
Gotisch alfabet
speciaal voor deze vertaling ontwikkeld. Daarmee is Wulfila de oudst bekende, niet-mythische uitvinder van een alfabet. Wulfila's alfabet wordt ook gezien als een belangrijke inspiratiebron voor de ontwikkeling van het
Cyrillisch schrift
.
[13]
De eerste publicatie die het handschrift vermeldde was de "Origines Antwerpianae" van 1569 geschreven door de taalkundige
Johannes Goropius Becanus
afkomstig van Gorp (nu
Hilvarenbeek
). In het boek publiceerde hij het
Onzevader
en delen van het evangelie van Marcus in het Gotisch,
getranslitereerd
naar het schrift van zijn tijd. De auteur had slechts een gebrekkige kennis van het Gotisch, maar hij wist wel dat de tekst uit een oud handschrift van de abdij van Werden kwam. Hij zou zijn informatie gehad hebben van Maximillien Morillon uit de documenten van
Antoine Perrenot de Granvelle
[17]
.
Een tweede publicatie met een bespreking van het Gotische handschrift was van de hand van de Leidse hoogleraar Grieks
Bonaventura Vulcanius
(Bonaventure De Smet), in zijn werk "De literis et lingua Getarum sive Gothorum" gepubliceerd in 1597. Bonaventura, ook een Bruggeling, was voor 1559 secretaris geweest van Georgius of Joris Cassander in Keulen. Bonaventura refereert aan een "Codice quem Argenteum nominat" die hij kende uit nota’s van een hem onbekende geleerde. Bonaventura was de eerste die het verband legde tussen de Codex Argenteus en Wulfila.
[18]
In zijn boek publiceert Vulcanius het
Ave Maria
(Lucas I.28 en 42), het Onzevader (Matteus VI.9-13), het
Magnificat
(Lucas I.46-55) en de
Simeonszang
(Lucas II.29-32) getranslitereerd uit de Gotische tekst.
De eer van de
editio princeps
komt toe aan de Nederlandse
filoloog
Franciscus Junius
(1589-1677) die pionierswerk verrichtte door de Codex in 1665 uit te geven met speciaal gecreeerde Gotische zetletters. Het werk werd voor het eerst gedrukt in
Dordrecht
in 1665 door Henricus & Joannes Essæi (Hendrik en Johan van Esch), stadsdrukkers te Dordrecht van 1655 tot 1682 respectievelijk 1692. Een tweede druk in
Amsterdam
volgde in 1684. Junius geeft de evangelies in de volgorde Matteus, Marcus, Lucas en Johannes zoals in de
Vulgaat
van
Hieronymus
en niet zoals ze voorkomen in de Codex Argenteus. Hij voegt een Gotische woordenlijst toe aan zijn tekst. Junius was de oom van Vossius die het manuscript tijdelijk in zijn bezit had. De met de hand geschreven kopie die Junius maakte is bewaard gebleven en bevindt zich nu in de
Bodleian Library
in
Oxford
met signatuur MS Junius 55.
[19]
In 1671 publiceert de Zweed Georg Stiernhielm (1598?1672) op aandringen van De la Gardie het evangeliarium met een Gotisch glossarium. Eigenlijk was dit de woordenlijst van Junius, aangevuld met Zweedse woorden door Stiernhielm. Zijn editie is viertalig: getranslitereerd Gotisch, IJslands, Zweeds en Latijn. De Gotische tekst is ook een exacte kopie van de tekst gepubliceerd door Junius, inclusief de fouten en weglatingen, maar dan getranslitereerd.
[20]
Edward Lye, een Engelsman, publiceerde in 1750 een nieuwe versie van de codex waarvan het leeuwendeel was voorbereid door Eric Benzelius (1675-1743), de voormalige bibliothecaris van de Universiteit van Uppsala. Tijdens zijn periode in de bibliotheek had hij de tekst van Junius gecorrigeerd aan de hand van het origineel. Hij maakte ook een Latijnse vertaling van de tekst, ook al was hij ondertussen bisschop van Goteborg en
Linkoping
geworden en in 1742 aartsbisschop van Uppsala. De Gotische tekst werd gedrukt met de zetletters van Junius. Het boek bevat ook een aantal nota’s over de Gotische grammatica van de hand van Benzelius. De bijdrage van Lye was een Gotische grammatica en een aantal nota’s.
[21]
Er volgden nog publicaties van het werk door Johann Cristian Zahn in 1805, die daarbij gebruik maakte van het werk van Johan Ihre en Erik Sotberg. In 1836 is er een uitgave van Hans Conon von der Gabelentz en Julius Lobe die alle tot dan toe gekende Gotische fragmenten van de Bijbel van Wulfila in een werk bij elkaar brengt. In 1854 en 1857 kwam Ander Uppstrom met twee uitgaves, een eerste in 1854 van het manuscript, waar toen tien folia uit verdwenen waren, en in 1857 een tweede uitgave met de tien folia die hij ondertussen had teruggevonden.
Uiteindelijk werd er in 1927 een
facsimile
-uitgave verzorgd.
[22]
Het fotografische werk hiervoor werd uitgebreid vooraf bestudeerd en uiteindelijk uitgevoerd door professor
Theodor Svedberg
(Nobelprijs chemie in 1927) en dr. Ivar Nordlund. De hoofdbedoeling was de productie van een goed leesbare tekst. Naast de foto’s van de bladzijden van de codex was er een uitgebreide inleiding op het werk geschreven door professor Otto von Friesen en Anders Grape. De facsimile werd uitgegeven in 1927 ter gelegenheid van het 450-jarig bestaan van de universiteit van Uppsala.
De tekst van het
Onzevader
luidt in het manuscript als volgt:
atta unsar þu in himinam
weihnai namo þein
qimai þiudinassus þeins
wairþai wilja þeins
swe in himina jah ana airþai
hlaif unsarana þana sinteinan gif uns himma daga
jah aflet uns þatei skulans sijaima
swaswe jah weis afletam þaim skulam unsaraim
jah ni briggais uns in fraistubnjai
ak lausei uns af þamma ubilin
unte þeina ist þiudangardi
jah mahts jah wulþus in aiwins
amen
Bronnen
Referenties
- ↑
Manuscripten van de Wulfila Bijbel
.
Gearchiveerd
op 10 mei 2023.
- ↑
Lars Munkhammar, Codex Argenteus and its printed editions, 2010, p.26.
[1]
- ↑
Lars Munkhammar, Codex Argenteus and its printed editions, p.24.
- ↑
Dorothea Diemer, ‘ein adenlichs hausgerette, und nit jedermans Ding’ ? Zum Schicksal des Codex Argenteus Upsaliensis im 16 Jahrhundert. Die Munchner Kunstkammer, Bd. 3, Aufsatze und Anhange (Bayerische Akademie der Wissenschaften, philosophisch-historische Klasse, Abhandlungen, NF, Heft 129), Munchen 2008, pp. 331?344
- ↑
Lars Munkhammar, Codex Argenteus and its printed editions, pp.25-26.
- ↑
Piergiuseppe Scardigli, Unum Redivivum Folium. (Studi germanici, nuova serie, IX 1-2, 1971, pp. 5-19.)
- ↑
Jan-Olof Tjader, Silverbibeln och dess vag till Sverige. (Religion och bibel. Nathan Soderblom-sallskapets arsbok, 34:1975, pp. 70-86.).
- ↑
Lars Hermodsson, Silverbibelns vag till Werden (with a summary in English). (Kungl. Humanistiska Vetenskaps-Samfundet i Uppsala. Arsbok 1986, pp. 5-32.)
- ↑
a
b
c
Lars Munkhammar, Codex Argenteus and its printed editions, pp.13-14.
- ↑
Goran Possnert, Lars Munkhammar, “Silverbibelns alder och bindningshistoria i ljuset av C14-analys (with an English summary)”. Annales Academiæ Regiæ Scientiarum Upsaliensis ? Kungl. Vetenskapssamhallets i Uppsala Arsbok, 33:1999?2000, pp. 53?65.
- ↑
Otto von Friesen, Anders Grape, Om Codex argenteus. Dess tid, hem och oden. (Skrifter utgivna av Svenska litteratursallskapet, 27.)
Uppsala 1928.
- ↑
Een tabel, in dit handschrift op elke bladzijde, die aangeeft waar de secties op de betreffende bladzijde in de andere evangelies zijn terug te vinden.
- ↑
a
b
c
(
en
)
Unesco-nominatieformulier van de Codex Argenteus voor de Werelderfgoedlijst voor documenten
- ↑
De 'secties' zijn de paragrafen waarin de tekst werd onderverdeeld door Eusebius om zijn canontabellen op te stellen.
- ↑
Lars Munkhammar, Codex Argenteus and its printed editions, pp.15-22
- ↑
The Codex Argenteus Online
- ↑
"Nunc igitur ad alteram linguam, quae Gotica doctissimi cuiusque apud Colonienses iudicio habetur, veniamus & eandem orationem Dominicam ea descriptam, in antiquissimo codice monasterii Werdeni, in regione Bergensi, quautor paulo plus minus a Colonia miliaribus distantis, examinemus quam reveredus & eruditissimus vir Maximilianus Morillonus, de Antonii fratris sui, piae memoriae, schedis mihi benigne communicavit, tum ob suam in omnes litterarum studiosos singularem benevolentiam." Johannes Goropius Becanus, Origines Antwerpianae, Liber VII. Gotodanica, 1569, p.740.
- ↑
Bonaventura Vulcanius, De literis et lingua Getarum, 1597, p.4.
- ↑
Lars Munkhammar, Codex Argenteus and its printed editions pp.27-33
- ↑
Lars Munkhammar, Codex Argenteus and its printed editions, pp.35-37.
- ↑
Lars Munkhammar, Codex Argenteus and its printed editions, pp.38-40
- ↑
Codex Argenteus Online ? The Facsimile Edition of 1927
Literatuur
- Hempel, H.,
Gotisches Elementarbuch
(Berlijn, 1966)
- Streitberg, W.,
Die Gotische Bibel
(Heidelberg, 1965)
- Cor van Bree
,
Lotgevallen van de Codex Argenteus; de wisselende waarde van een handschrift
, Amsterdam 1995
|
Verluchte Evangeliehandschriften