Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Karl
(of
Carl
)
Ditters von Dittersdorf
, geboren als
Johann Carl Ditters
[1]
(
Wenen
,
2 november
1739
? kasteel Rothlhotta (bij Nove Dvory,
Midden-Bohemen
),
24 oktober
1799
), was een
Oostenrijks
componist
.
Ditters werkte als kind in het orkest van een Weense
benedictijnerkerk
, totdat de chef van de artillerie, prins Josef von Hildburghausen, hem als page aannam en ervoor zorgde dat hij een gedegen muzikale opleiding kreeg. Hij studeerde bij Joseph Bonno, die hem een functie in het operaorkest van het Weense hof bezorgde. Inmiddels bekend als vioolvirtuoos ging hij naar Italie.
Weer terug in Oostenrijk werd hij aangesteld als kapelmeester van de bisschop van
Grosswardein
, als opvolger van
Michael Haydn
.
De benoeming tot hofkapelmeester door de keizer wees hij af, omdat hij dit niet kon combineren met zijn eigen theater, dat hij ondertussen in
Johannesberg
gesticht had.
Later, met de opkomst van het genie
Mozart
, konden zijn opera's zich, met uitzondering van
Doktor und Apotheker
, moeilijk handhaven.
Vanwege zijn verdiensten werd hij onderscheiden met een pauselijke orde en in de adelstand verheven.
- Amore in Musica
(1767, Grosswardein)
- 25 000 Gulden oder im Dunkeln ist gut munkeln
(1785, Wenen)
- Doktor und Apotheker
(1786, Wenen)
- Betrug durch Aberglauben
(1786, Wenen)
- Die Liebe im Narrenhaus
(1787, Wenen)
- Hieronymus Knicker
(1789, Wenen)
- Das rote Kappchen
(1788, Wenen)
- Das Gespenst mit der Trommel
(1794,
Oels
)
- Don Quixote der Zweyte
(1795, Oels)
- Die lustigen Weiber von Windsor
(1796, Oels)
- Oratoria
- Missen
- Cantates
- Orkestwerken
- Lothar Riedinger
:
Carl von Dittersdorf als Opernkomponist
dissertatie
1913, gepubliceerd in: Studien zur Musikwissenschaft (StMw) - Beihefte der Denkmaler der Tonkunst in Osterreich, Ausg. 2 (1914), p. 212