De
Bourgondische Nederlanden (Latijn: "Burgundiae Belgicae")
of
Bourgondische tijd
is de periode tussen 1384 en 1482, waarin een steeds groter deel van de
Lage Landen
werd geregeerd door de
hertogen van Bourgondie
. Binnen hun
Bourgondische rijk
, dat zelf deels tot het
Heilig Roomse Rijk
en deels tot het
koninkrijk Frankrijk
behoorde, voegden zij deze verschillende gebieden bijeen tot een staatkundig verband dat verder ging dan een
personele unie
en dat voor het eerst centrale instellingen kreeg.
Deze periode begon met het aantreden van hertog
Filips de Stoute
als graaf van
Vlaanderen
en
Artesie
, en liep tot het overlijden van hertogin
Maria van Bourgondie
in 1482, toen het Bourgondische rijk verloren ging en de Lage Landen door erfenis onder het bestuur van de
Habsburgse monarchie
kwamen.
In de 15e eeuw was het gebruikelijk om de laaglandelijke gewesten waar de hertog van Bourgondie regeerde en gewoonlijk verbleef, aan te duiden met
les pays de par-deca
of
de landen van herwaarts over
. Het eigenlijke Bourgondie werd aangeduid met
les pays de par-dela
of
de landen van derwaarts over
(zie ook
Benamingen van de Lage Landen
). Vanaf de heerschappij van het
Huis Habsburg
in 1482 worden de Bourgondische Nederlanden de
Habsburgse Nederlanden
genoemd.
Als begin van de Bourgondische Nederlanden geldt het jaar 1384, toen de Vlaamse graaf
Lodewijk van Male
overleed en zijn schoonzoon
Filips de Stoute
graaf-gemaal
werd van
Vlaanderen
en
Artesie
. Deze prins uit de Franse koninklijke dynastie van het
huis Valois
, tevens hertog van Bourgondie, was in 1369 getrouwd met de vermoedelijke erfgename
Margaretha van Male
en had zijn heerschappij grondig voorbereid. Zijn vader was koning
Jan II van Frankrijk
en zijn oudere broer besteeg in 1364 de troon als koning
Karel V
de Wijze
.
Vooral de kleinzoon van Filips de Stoute, hertog
Filips de Goede
(1396-1467) wist, na de moord op zijn vader
Jan zonder Vrees
in
1419
, meerdere gewesten te verwerven, meestal op vreedzame manier door middel van huwelijk, erfenis of afkoop:
Filips de Goede verzekerde zich bovendien van de controle over de prinsbisdommen
Luik
,
Utrecht
en
Kamerijk
. Daarom gaf humanist en historicus
Justus Lipsius
hem later het
epitheton
:
Conditor Belgii
.
In 1430 stichtte Filips de Goede de exclusieve
Orde van het Gulden Vlies
om daarmee zijn dynastie nog meer aanzien te verlenen. Enkele symbolen van deze orde, met name het
Bourgondisch kruis
en de
vuurslag
, zouden ook staatkundige symbolen van de Bourgondische en later de
Habsburgse Nederlanden
worden.
Bourgondie, waar zich in de 1e eeuw de
Keltische
Aedui
ophielden, was in 407 reeds als
koninkrijk Bourgondie
gesticht, en werd vroeg in de geschiedenis een zelfstandig gebied van het
koninkrijk Frankrijk
. In 880 was het noordwestelijk deel het
hertogdom Bourgondie
geworden, vergelijkbaar met het latere
hertogdom Brabant
of het
prinsbisdom Luik
. In 1032 schonk
Hendrik I van Frankrijk
bij gebrek aan erfopvolgers de hertogstitel aan zijn broer
Robert I Capet
. Toen in 1361 ook diens erfopvolgingslijn eindigde, begunstigde de koning van Frankrijk van het huis van Valois
Jan II
, zijn jongste zoon
Filips de Stoute
met deze titel. Na al zijn vruchteloze pogingen om het rijke Vlaanderen bij Frankrijk in te lijven liet hij Filips in 1369 huwen met
Margaretha van Male
, de enige dochter en erfgename van de graaf van Vlaanderen. In ruil deed hij afstand van
Frans-Vlaanderen
.
Dit was het begin van een bewuste politiek van uitbreiding die zou leiden tot de uiteindelijke vorming van het
Bourgondische rijk
, hetzij door huwelijkspolitiek, hetzij door veroveringsoorlogen, hetzij als aankoop. Via zijn echtgenote was Filips nu alvast mede-erfgenaam van het rijke Vlaanderen, in die dagen het welvarendste gebied in
Europa
.
Toen in 1384 de graaf van Vlaanderen overleed, verwierf Bourgondie onder
Filips de Stoute
naast het
graafschap Vlaanderen
(met inbegrip van
graafschap Artesie
, en ook
markgraafschap Antwerpen
en de
heerlijkheid Mechelen
), ook
Nevers
en
Rethel
en uiteraard het vrijgraafschap Bourgondie (
Franche-Comte
). Hiermee was de basis gelegd voor een machtige bufferstaat tussen
Frankrijk
en het
Heilige Roomse Rijk
: een Bourgondisch rijk dat zich van Midden-Frankrijk tot aan de Noordzee uitstrekte. Want Filips wist op verscheidene manieren zijn gezag nog verder uit te breiden over de aangrenzende gewesten. In 1385 werd het
Dubbelhuwelijk van Kamerijk
gesloten van zijn kinderen
Margaretha van Bourgondie
en
Jan zonder Vrees
met respectievelijk graaf
Willem VI van Holland
en
Margaretha van Beieren
, de kinderen van
Albrecht van Beieren
(r. 1389-1404), graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen.
In 1386 richtte Filips in
Rijsel
een Raadkamer op die de financiele en juridische aangelegenheden van Vlaanderen, Artesie, Antwerpen en Mechelen behandelde. Al snel verzelfstandigden zich hieruit de
Raad van Vlaanderen
en de
Rekenkamer van Vlaanderen
. Hij gaf hiermee een eerste aanzet tot
gecentraliseerd bestuur
.
In 1390 wist hij de kinderloze hertogin
Johanna van Brabant
(r. 1355-1406) ertoe te bewegen het erfenisrecht over haar hertogdom af te staan aan haar nicht (
en Filips echtgenote
) Margaretha van Male. De
Staten van Brabant
namen met deze overeenkomst geen genoegen, maar aanvaardden in 1401 dat Filips' tweede zoon
Anton van Bourgondie
als opvolger van Johanna werd aangesteld. Ze stemden hierin toe op voorwaarde dat Antwerpen en Mechelen weer bij Brabant werden gevoegd. In hetzelfde jaar kocht Filips ook nog het
graafschap Charolais
. Hij overleed in 1404.
Jan I van Bourgondie
volgde als oudste zoon zijn vader op. Net als bij deze laatste was zijn beleid voornamelijk op Frankrijk gericht, op de
machtsstrijd tussen Armagnacs en Bourguignon
, al had hij enig
Diets
geleerd. Slechts zelden greep hij in de
Lage Landen
in.
Bij een conflict waarin de zeventienjarige elect-bisschop van Luik,
Jan van Beieren
, door zijn onderdanen bedreigd werd, kwam Jan zonder Vrees samen met de broer van Jan,
Willem IV, de graaf van Henegouwen
, gewapend tussen. In 1408 versloeg hij in de
Slag bij Othee
het Luikse opstandelingenleger van 50.000 man en verwierf daar zijn bijnaam. In 1409 legde hij na een
oproer in Brugge
de stad het
Calfvel
op, waarmee hij de macht van de
ambachten
beperkte.
Zijn jongste broer
Antoon van Bourgondie
was in 1406 hertog van Brabant geworden en organiseerde het bestuur over dit hertogdom naar Frans-Bourgondisch model. Er werd een Rekenkamer en een Raadkamer te
Vilvoorde
opgericht en een
kanselier van Brabant
aangesteld. Aanvankelijk stuitten deze instellingen op verzet van de steden
Antwerpen
,
Brussel
en
's-Hertogenbosch
, die enkele van hun privileges aangetast zagen. Maar Anton bleef ten slotte steeds de Brabantse belangen verdedigen en wist de oude band van het hertogdom met het Duitse Rijk te verzwakken. De Franse politiek bleef echter de aandacht van de Bourgondische vorsten opeisen en Anton sneuvelde in 1415 in de
slag bij Azincourt
.
Jacoba van Beieren
, kleindochter van Filips de Stoute en Margaretha van Male, en
kroonprinses
van Frankrijk, volgde na de dood van de
dauphin
in 1417 haar kort daarna overleden vader op en werd gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen. Zij kreeg te maken met de veroveringsdrang van
Jan VI van Beieren
, de Luikse prins-bisschop, die eveneens aanspraak maakte op haar erfenis. Daarop zocht zij de steun van haar oom Jan zonder Vrees, wat aanleiding gaf tot de
Hoekse en Kabeljauwse twisten
. Door een huwelijk met
Jan IV van Brabant
kon zij Brabant en Limburg met haar gebied verenigen, buiten Bourgondie.
In 1419 werd haar Bourgondische beschermer Jan zonder Vrees om het leven gebracht op de brug van Monterau, toen deze daar een poging ondernam om met de nieuwe dauphin
Karel VII van Frankrijk
tot verzoening te komen.
De opvolgende hertog van Bourgondie,
Filips de Goede
, is door
Justus Lipsius
conditor Belgii
genoemd, dat wil zeggen 'eenmaker van de Nederlanden'. Hij bracht de
Lage Landen
bij elkaar. In 1421 kocht Filips het
graafschap Namen
van de met schulden beladen laatste graaf ervan,
Jan III
, en nam het in 1429 in bezit. In 1428 werd na heel wat getouwtrek de jonge gravin
Jacoba van Beieren
door het
verdrag van Delft
gedwongen Filips als
ruwaard
te erkennen en als erfgenaam van haar gebieden, Henegouwen, Holland, Zeeland en West-Friesland.
Met het
Verdrag van Atrecht
eindigde officieel de oorlog tussen de hertog en de Franse koning en deze schonk hem de
Picardische
steden aan de
Somme
en ontsloeg hem van alle
manschap
over zijn Franse lenen, waardoor voor het eerst sedert 843 Vlaanderen en Artesie vrij werden van Franse
suzereiniteit
. De Engelse koning voelde zich door dit verdrag aan de kant geschoven en legde uit wrok alle Vlaamse schepen in de Engelse havens aan de ketting.
De machtige steden kwamen geregeld in opstand tegen de centralisatiepolitiek en de aantasting van hun privileges. De
Brugse Opstand (1437)
was bovendien gericht tegen de anti-Engelse politiek van de vorst, die de lakenindustrie en de handel in het gedrang bracht. Filips besloot tot een
belegering
en tot het onttrekken van het
Brugse Vrije
aan de bevoegdheid van de stad. Pas in 1439 sloot Filips de Goede weer vrede met de Engelse koning, zodat de handelsbetrekkingen werden hersteld en de lakennijverheid weer opbloeide.
Ook het eens zo machtige Gent, waar de lakenindustrie in verval was, kwam
in opstand
tegen de hertog, vanwege de vaste zoutbelasting. De Gentenaren hadden getracht hun positie te handhaven door privileges, en door onderdrukking van het platteland. Maar ze lieten zich bij hun opstand buiten de muren lokken en werden in 1453 tussen
Gavere en Semmerzake
letterlijk afgeslacht. Als boete verloren de ambachten met de
Vrede van Gavere
hun politieke macht en de stad haar zeggenschap over de ommelanden. Ook de macht van Luik werd gebroken door de Bourgondische hertogen (1465), evenals die van
Dinant
, dat werd bestormd en vreselijk verwoest in de
Luiks-Bourgondische Oorlogen
. Op die manier vestigde Filips overal zijn gezag. Als machtigste vorst van zijn tijd werd hij de "Grote Hertog van het Westen" genoemd.
Reeds tegen 1451 omvatte het Bourgondische gebied al de
Lage Landen
met uitzondering van
Friesland
,
Gelre
, het
Luik
en
Utrecht
. Maar Filips liet familieleden tot bisschop benoemen. Gelre en Utrecht waren toen al
vazallen
, en ook
Luxemburg
kwam onder Bourgondische controle, toen de kinderloze hertogin
Elisabeth van Goerlitz
haar hertogdom aan Filips verpandde. Zo ook een deel van
Lotharingen
. In 1465 werd hij, nadat de oproerige Luikenaren een
nederlaag bij Montenaken
hadden geleden,
momboor
(erfvoogd voor het leven) van het prinsbisdom.
De Bourgondische hertogen waren nu op het toppunt van hun macht. In de periode 1429-1473 kwamen Namen, Brabant-Limburg, Picardie, Luxemburg en Gelre bij hun gebieden en ging de droom van Filips de Stoute om de Lage Landen in een Bourgondisch rijk te verenigen postuum grotendeels in vervulling.
Karel de Stoute
(Charles le Temeraire)
droomde van een bufferstaat tussen
Frankrijk
en
Duitsland
door de
landen van Herwaarts over
met de
landen van Derwaarts
te verenigen. Hij streefde er tevens naar om van de
Duitse keizer
de koningstitel te bekomen. Door een ambitieuze expansiepolitiek te voeren en daarbij vaak opvliegend en impulsief te werk te gaan, bracht hij het bestaan van zijn rijk in gevaar.
Eerst trad hij op als regent voor zijn zieke vader Filips de Goede. In 1461 had deze de aantredende Franse koning
Lodewijk XI
de Sommesteden laten terugkopen, maar Karel sloot als regent een alliantie met kroonvazallen van de
Ligue du Bien Public
en versloeg de koning, die in de
Vrede van Conflans
(1465) de Sommesteden weer kwijt raakte. Lodewijk XI hitste Luik tegen hem op, maar in de
Luikse Oorlogen
versloeg Karel in 1467 de gemeentenaren in de
Slag bij Brustem
. Vervolgens trok hij tegen de stad zelf op, liet de wallen slopen en schafte de privileges af. De
Cite Ardente
hernam echter de strijd na beloofde hulp van Lodewijk. Maar Karel wist de koning te dwingen samen met hem tegen de stad op te rukken. Na de wanhoopsaanval van de
600 Franchimontezen
werd de hele stad verwoest. Duizenden werden afgeslacht, en het prinsbisdom werd bij de staten van de hertog ingelijfd. Door zijn ingrijpen in de
Gelderse twisten
in 1473 kon hij ook dat hertogdom en het
graafschap Zutphen
inlijven.
Karel kocht gebieden in de
Elzas
en probeerde zijn noordelijke en de zuidelijke gebieden territoriaal te verbinden. Dit leidde tot de
Bourgondische Oorlogen
tegen
Lotharingen
en de
Zwitserse confederatie
. Hij veroverde Lotharingen en wilde het in zijn vroegere staat herstellen om er koning van te worden, maar in 1477 werd zijn verzwakte leger door de Zwitsers in Murten en Granson verslagen. In de
Slag bij Nancy
sneuvelde de ambitieuze vorst zelf, toen hij
Zwitserland
poogde in te palmen.
Na de plotse dood van Karel de Stoute sloeg
Lodewijk XI van Frankrijk
bliksemsnel toe. De Fransen bezetten het kernland van Bourgondie, Franche-Comte en Charolais, en rukten op in Picardie en Artesie. De Sommesteden openden de poorten voor het oprukkende leger, al bood Artesie hardnekkige weerstand. De koning probeerde tevens zijn zoon en
dauphin
Charles te laten huwen met
Maria van Bourgondie
, de eenentwintigjarige dochter van Karel de Stoute.
Zij was niet in de gelegenheid de aanval van de Franse koning het hoofd te bieden, aangezien het leger van haar vader vernietigd was, en er in de steden in de Nederlanden opstanden waren uitgebroken. Terwijl ze het
Groot Privilege
toestond, zocht ze redding bij keizer
Frederik III
. Diens zoon,
Maximiliaan van Habsburg
, huwde op 18 augustus 1477 met Maria, nadat zij haar verloofde daartoe zelf had aangeschreven. Maximiliaan werd als een bevrijder verwelkomd, al liet men in het huwelijkscontract opnemen dat hij geen aanspraak op de Bourgondische erfenis kon maken indien er uit het huwelijk kinderen werden geboren.
[1]
Dankzij het huwelijk zond de keizer een leger om Lodewijk XI te verdrijven. De steden waren zich bewust geworden van het Franse gevaar, toen de koning met veel geweld Doornik bezette en Terwaan en Atrecht innam. Zij steunden de hertogin in haar strijd tegen Frankrijk, waardoor de Franse veroveringen beperkt bleven tot Bourgondie en Picardie. In ruil voor hun steun hadden de steden verregaande privileges afgedwongen. Brugge kreeg het Vrije terug en ook de gewesten Brabant, Holland en Zeeland wisten belangrijke gunstige
charters
te krijgen. Het
particularisme
had opnieuw de kop opgestoken.
Maria stierf plotseling in 1482 door een jachtongeval en liet twee kinderen achter,
Filips de Schone
en
Margaretha van Oostenrijk
. Haar weduwnaar Maximiliaan eiste het regentschap op, lokte hiermee een
jarenlange opstand
uit, maar haalde uiteindelijk zijn slag thuis. Voortaan zouden de Nederlanden een deel zijn van het grote Habsburgse Rijk.
Op 5 januari 1477 sneuvelde hertog Karel de Stoute in de
Slag bij Nancy
tegen Lotharingen en Zwitserland.
Frankrijk
maakte van de gelegenheid gebruik om grote delen van het rijk, waaronder Bourgondie zelf, in te lijven naar aanleiding van de
Bourgondische Successieoorlog
, die gepaard ging met inlandse troebelen, zoals de opstand van steden en de
Gelderse Onafhankelijkheidsoorlog
. Toen
Maria van Bourgondie
erfgename van de Lage Landen was, werd haar hand door velen gezocht. De Franse koning
Lodewijk XI
ijverde voor een huwelijk met zijn zoon Karel. Maar op 19 augustus 1477 trouwde Maria met
Maximiliaan I van Oostenrijk
. Hierdoor kwamen de overgebleven Bourgondische gebieden onder de controle van het
Huis Habsburg
.
Maria van Bourgondie overleed in
1482
en werd opgevolgd door haar zoon
Filips de Schone
(1478-1506). Omdat hij nog minderjarig was, trad zijn vader
Maximiliaan I van Oostenrijk
op als regent. In de
Vrede van Senlis
in 1493 werd het verlies
Picardie
en het
hertogdom Bourgondie
bevestigd en keerden het
graafschap Artesie
en het
Vrijgraafschap Bourgondie
terug naar het Bourgondische Rijk. Bij zijn meerderjarigverklaring in
1494
nam Filips zelf het bewind in handen.
Filips de Schone en zijn zoon
Karel V
maakten nog geruime tijd aanspraak op het hertogdom en bleven daarom de titel 'hertog van Bourgondie' voeren. De Franse koning wist Filips bij het
Verdrag van Parijs
van 1498 ertoe te dwingen afstand te doen van deze aanspraken en Karel V deed dat op zijn beurt bij de
Damesvrede van Kamerijk
in 1529.
Bourgondie zelf bleef in naam nog voortbestaan, zoals vroeger Lotharingen, maar zou geen belangrijke rol meer spelen. Het werd gereduceerd tot een
Franse provincie
, de huidige regio
Bourgogne
.
De Bourgondische Nederlanden vormden vanaf 1512, samen met
Franche-Comte
, de
Bourgondische Kreits
van het
Heilige Roomse Rijk
. Dit
Habsburgse Bourgondie
verwierf in 1543 ook Gelre en Friesland, waarmee de
Zeventien Provincien
onder een heerser kwamen.
Het Bourgondische rijk, en daarbinnen de Bourgondische Nederlanden, waren een
personele unie
. Elke provincie bleef een autonome
landsheerlijkheid
met eigen instellingen, rechten en tradities. De vorst regeerde de provincie met de hulp van
statenvergaderingen
. In deze instellingen waren de drie standen ?
adel
,
geestelijkheid
en
steden
? vertegenwoordigd. Aanvankelijk werden zij slechts in financiele zaken (innen van
belastingen
) door de vorst geraadpleegd. De vorst kon evenwel ook in andere domeinen hun mening vragen.
De Bourgondische machtsstructuur was geen staatkundige, maar een personele unie van de verschillende vorstendommen, die angstvallig hun eigen autonomie en bestuur in acht namen, al werd de Bourgondische hertog(in) dan ook als hun
landsheer of landsvrouwe
erkend.
Na de moord op zijn vader wendde
Filips de Goede
zich af van Frankrijk en ging hij zich op de interne consolidatie van zijn rijk richten. Als landsheer begon hij aan de invoering van een centraal bestuur voor alle laaglandelijke
gewesten
. Hij voorzag in een centrale belastingheffing in de vorm van een enkele som voor het hele gebied, die door de gewesten volgens een door henzelf vast te stellen verdeelsleutel werd opgebracht. Om dit centraal overleg mogelijk te maken, stelde Filips de
Staten-Generaal
in. Hun eerste belangrijke bijeenkomst was in het jaar
1464
in Brugge. Deze Staten-Generaal hoefden alleen maar kennis te nemen van vorstelijke plannen met de eraan verbonden
bede
, waarover nog altijd werd beslist door de afzonderlijke staten. Ze vormden aldus een belangrijk coordinatieorgaan dat niet alleen het hele volk vertegenwoordigde, maar tegelijk als functie had de vorst over hun wensen en moeilijkheden te informeren.
De
Rekenkamer van Vlaanderen
waakte over de financien, en de
Raad van Vlaanderen
over de rechtspraak. Daarboven creeerde Karel de Stoute in 1473 een opperste gerechtshof over de gewestgrenzen heen, de
Grote Raad van Mechelen
. In de gewesten werden
Stadhouders
aangesteld. Deze centrale instellingen gaven vorm aan een staatkundige eenwordingsproces dat werd verdergezet onder de
Habsburgse Nederlanden
. De gewesten werden er ten slotte mee geconfronteerd dat ze gezamenlijke belangen hadden tegenover een enkele vorst.
Filips de Goede liet zijn aantreden in Brabant de
Rekenkamer van Vilvoorde
bestaan, en hervormde in 1430 de
Raad van Brabant
tot een zuiver gerechtshof. In Namen, Luxemburg, en in Artesie en Holland stichtte hij eveneens een Rekenkamer en een Raadkamer. In de eerste drie vorstendommen werd bovendien een hooggerechtshof ingericht. Filips won de aanhankelijkheid van zijn onderdanen door op die manier aan hun
particularistische
neigingen tegemoet te komen, maar tegelijk ontwierp hij een
centralistisch
regeerstelsel naar Frans model.
Gewestelijke vorstendommen
zoals Brabant hielden het erbij dat hun privileges de inmenging van vreemden in hun gebied verboden. Maar in Vlaanderen en Holland werden vertegenwoordigers van het Bourgondische hof geplaatst. Dit wekte daar op den duur grote weerstand tegen het Bourgondisch regime, vooral toen dit het reeds gangbare
Frans
tot enige bestuurstaal maakte. In de omgang gebruikten de meeste inwoners het
Middelnederlands
. De vorst probeerde hieraan tegemoet te komen, door gewestelijke leden van de adel in zijn
Hofraad
aan te trekken. Hij stichtte daartoe in 1430 de
Orde van het Gulden Vlies
. Met de Bourgondische centralisatiepolitiek werd ook een eenheidsmunt ingevoerd. Zelf hield de vorst zijn Hofraad er als persoonlijk adviesorgaan op na om hem bij te staan bij het bestuur van zijn vorstendommen. Deze raad verwierf geleidelijk ook politieke macht.
Met de
Vrede van Atrecht (1435)
toonde het hertogdom Bourgondie zich bereid de alliantie met Engeland op te schorten en zich voortaan neutraal op te stellen, in ruil voor meer onafhankelijkheid ten opzichte van Frankrijk (de persoonlijke
leenhulde
van Filips de Goede viel weg, hoewel niet die van zijn opvolgers). Tegelijk erkende hij
Karel VII
als de rechtmatige vorst van Frankrijk.
De voornaamste politieke figuur na de landsheer zelf was zijn
kanselier
, die fungeerde als een soort eerste minister. Enkele belangrijke kanseliers waren
Nicolas Rolin
(1422-1462) en
Willem Hugonet
(1471-1477). Zij zaten de Grote Raad voor, die dagelijks zetelde om kennis te nemen van aangelegenheden die het hele land aanbelangden, en om bij afwezigheid van de hertog het bestuur waar te nemen.
In 1471 richtte Karel de Stoute een
staand leger
op, waarmee hij zich van de gemeentelijke
milities
vrijmaakte. Het telde twintig
benden van ordonnantie
met elk zeshonderd ruiters en driehonderd voetsoldaten.
[2]
Door bovendien de
artillerie
op te voeren tot 300 stuks en de
vloot
uit te breiden tot de gelijke van Frankrijk of Engeland, werd hij een geducht speler op het internationaal oorlogsterrein.
Ook in het binnenland vergrootte hij zijn macht door de drie overige machten te scheiden. Hij beperkte in 1473 de Grote Raad tot enkel het bestuur en het
Parlement van Mechelen
werd de hoogste rechtsinstantie als hof van beroep. Ook voegde hij de gewestelijke rekenkamers samen tot de grote
Rekenkamer van Mechelen
.
Aan het begin van het bewind van hertogin
Maria van Bourgondie
kregen de steden het
Groot Privilege
in ruil voor steun tegen de agressie van de Franse koning. De Staten-Generaal en de provinciale staten mochten vanaf nu op eigen initiatief vergaderen. Het gehate Parlement van Mechelen lieten zij afschaffen en er werd verkregen dat de Grote Raad enkel uit inlanders werd samengesteld en de eigen landstaal moest gebruiken. Een zeker samenhorigheidsbesef bleek uit de trouw van de gewesten die reeds onder Filips de Goede onder Bourgondisch gezag waren. Luik, Gelre, Zutphen en Lotharingen daarentegen hernamen onder de nieuwe landsvrouwe hun zelfstandigheid.
Ondanks regionaal verzet slaagde
Filips de Goede
er in een centraal bestuur uit te bouwen. Daartoe richtte hij vooreerst, naar Frans voorbeeld, de hertogelijke
hofraad
op. Deze bestond uit hoge edelen en geestelijken die de hertog adviseerden over alle belangrijke staatszaken. Ook fungeerde deze raad als hoogste hof van beroep voor alle Bourgondische gewesten.
Om gemakkelijker zijn wil te kunnen doordrukken en om tijd te winnen, liet hij de vertegenwoordigers van de verschillende provincies samenroepen in een enkele vergadering: de
Staten-Generaal
(1463). Deze bestond uit afgevaardigden van de Staten-Provinciaal. Hun belangrijkste bevoegdheid was de medezeggenschap over de inning van de belastingen, maar zaken van algemeen belang konden ook besproken worden. De periodiciteit van hun vergaderingen was echter onregelmatig en niet alle provincien werden op elk van de vergaderingen uitgenodigd.
Karel de Stoute
, getrouwd met
Margaretha van York
, zette na
1467
de centralisatiepolitiek van zijn vader verder. Zo bracht hij de drie bestaande Rekenkamers (Rijsel, Brussel en Den Haag) samen in een enkele te
Mechelen
. De rechtsprekende bevoegdheid koppelde hij los van de Grote Raad en vertrouwde hij toe aan het
Parlement van Mechelen
, later opnieuw de
Grote Raad van Mechelen
.
Het
prinsbisdom Luik
werd op bloedige wijze onderworpen. Het volk kwam er driemaal in opstand tegen de door Filips de Goede aangestelde prins-bisschop
Lodewijk van Bourbon
(
Luikse Oorlogen
). De stedelijke milities, waaronder de
600 Franchimontezen
, werden daarop afgeslacht en in de
Maas
gegooid, en vele plaatsen in het prinsbisdom werden verwoest.
In
1471
richtte hij de Bourgondische
Ordonnantiebenden
op als staand leger ter ontlasting van zijn leenmannen. Twee jaar later mislukte een poging om van Bourgondie een zelfstandig koninkrijk te maken door een veto van de Duitse keizer
Frederik III
.
Generaties lang samenleven in de Bourgondische
statenbond
, met overkoepelende instellingen, samen in oorlog of in vrede, deed een supranationaal samenhorigheidsgevoel ontstaan. Boven de Henegouwse en Brabantse en Hollandse vaderlandsliefde kiemde er dus ook een
Bourgondisch
samenhorigheidsgevoel, dat later ook
Nederlands
of in het
Latijn
Belgisch
genoemd werd.
De schaalvergroting in de periode van consolidatie van de territoriale staten tussen de 14e en de 16e eeuw werd gekenmerkt door drastische veranderingen in de
economische structuur
, die in de Lage Landen gepaard gingen met een stijgende levensstandaard.
De stad
Brugge
organiseerde haar positie tussen die van de
Hanzesteden
en werd inzake handel de internationale hoofdmarkt voor Noordwest-Europa. Franse en Engelse, maar ook Italiaanse, Catalaanse en Iberische
handelshuizen
vestigden er zich en stonden in voor een evenwichtige import en export tussen noord en zuid. Goederen als wijn, exotische vruchten, olie, specerijen en zijde werden in de
haven van Brugge
aangevoerd en er verhandeld, naast graanimport. Arbeidsintensieve ambachtelijke goederen van hoge kwaliteit die in de wijdere regio werden gefabriceerd, zoals modieuze kleding en kunstvoorwerpen, schilderijen, juwelen, houtsnijwerk en keramiek, raakten via het handelsnetwerk over heel Europa verspreid.
De
Zwarte Dood
zette in de 14e eeuw een domper op de bevolkingstoename en zorgde voor een gekrompen afzetmarkt. Daardoor nam de concurrentie toe, temeer omdat
Brabant
intussen een eigen
textielnijverheid
had opgezet. De
gilden
hadden vanaf 1302 hun greep op de loonbepaling doen toenemen in Vlaanderen, waardoor de productiekosten er hoger lagen dan in Brabant en vooral in Engeland. Daardoor moest Vlaanderen zich toeleggen op gerationaliseerde productiemethoden, maar die werden al spoedig ook door de concurrerende gewesten en gebieden overgenomen. De
plattelandsmarkten
aldaar brachten producten van mindere kwaliteit voort (ze gebruikten bijvoorbeeld goedkopere
wolsoorten
zoals er vanaf de 15e eeuw uit Spanje werd geimporteerd), maar bereikten daardoor een ruimere markt van
middenklassers
.
De stad
Brugge
kende in de Bourgondische periode een laatste opbloei als voornaamste handelscentrum van de Lage Landen.
Venetianen
vestigden er hun loge, en deden zaken met
Genuezen
en
Florentijnen
, die zich vlakbij vestigden, terwijl de Bruggelingen enkel als makelaars en herbergiers optraden. De herberg van
Van der Burse
, een bekend Brugs hostelier, lag bij het internationaal handelscentrum en verleende zijn naam aan de beurshandel.
Antwerpen
nam later dit systeem en de naam over als de
Antwerpse Beurs
. In 1531 specialiseerde die zich in overdraagbare openbare schulden en ontstond een commercieel
kapitalisme
dat de economie van de ganse Lage Landen stimuleerde. Samen met de Zeeuwse steden deed Antwerpen Brugge in die tussentijd steeds meer concurrentie aan.
In het
prinsbisdom Luik
ontwikkelde zich een zware
metaalindustrie
en werden de eerste
hoogovens
gebouwd. Ook
steenkoolontginning
werd er op grote schaal aangevat meer bepaald in het gebied
tussen Samber en Maas
.
Het monopolie van
Gent
op de binnenvaart over de rivieren de
Schelde
en de
Leie
bezorgde deze stad grote welstand, temeer daar zij de
graanstapel
binnen haar muren kon handhaven. Het bevolkingsaantal bleef er dan ook stabiel en er was voldoende werkgelegenheid binnen het systeem van de
ambachten
. Maar de eens zo belangrijke
lakennijverheid
had zwaar onder de opkomende Engelse concurrentie te lijden gekregen en dit was in heel Vlaanderen en daarna ook in Brabant te merken. Het ooit welvarende
Ieper
zakte af tot de status van
smalle stad
.
Antwerpen
begon zich industrieel te ontwikkelen op basis van een variatie aan bewerkingen van onafgewerkt Engels
laken
dat het invoerde.
Gedurende de tweede helft van de 14e eeuw kwam ook in
graafschap Holland
de economie op gang. Deze was nog voor een groot deel gebaseerd op de
visserij
, vooral de haringvangst, waarvoor steeds grotere schepen werden gebouwd. De
scheepsindustrie
vereiste de toelevering van hout en metaal, teer en andere materialen vanuit de Vlaamse Hanzeregio. De scheepstechnologie werd steeds meer op punt gesteld, zodat het gewest spoedig met een complete handels
vloot
was uitgerust, die mee in competitie trad voor transport. De getransporteerde goederen waren vaak van mindere kwaliteit, maar door de aangepaste prijs dan ook meer concurrerend. Naast de haringindustrie concurreerden zij met het zuiden met textiel en
bier
. Delft, Gouda en Haarlem werden voor dit laatste product exportsteden naar de
Zuidelijke Nederlanden
en over de Baltische zee. De Hollanders importeerden zout van de Franse Atlantische kust en raffineerden het vooral voor gebruik in de haringvisserij. Naast visserij en handel waren
landbouw
en
veefokkerij
de voornaamste pijlers van de Hollandse en Friese economie.
Toen het
gildewezen
door overregulering begon te verstarren, konden de ambachten nog moeilijk gelijke tred houden met de veranderende levensomstandigheden. Het gevolg was dat veel bekwame handwerklieden de steden verlieten om op het platteland zelfstandig aan de slag te gaan met bijvoorbeeld goedkopere textiel. Ze werden echter spoedig uitgebuit door
drapeniers
en moesten aan dumpingprijzen werken. Terwijl de kooplui steeds kapitaalkrachtiger werden, verarmde de plattelandsbevolking en groeide de kloof tussen arm en rijk. Het aantal
dagloners
en
bedelaars
groeide gestaag, terwijl de nieuwe rijken in grote
luxe
leefden. Zij waren het die instonden voor de bloei van kunsten en letteren en door hun financiele steun aan de basis lagen van de schitterende
cultuur
die in de Bourgondische tijd hoogtij vierde. De bevolking had daar weinig deel aan.
Op het platteland werd een nieuwe textielnijverheid geinstalleerd, de
nieuwe draperie
, die vooral in de
Westhoek
en de streek van
Verviers
uitbreiding vond. Hier werden
lijnwaad
en goedkopere stoffen in grote hoeveelheden geproduceerd als compensatie voor de tanende lakenindustrie. Het prachtlievende hofleven zorgde voor luxe-industrieen, zoals de
wandtapijtweverijen
die internationale bekendheid kregen.
Atrecht
en
Doornik
waren vermaard, en weldra nam het
Brussels wandtapijt
die faam over. De streek van
Oudenaarde
profileerde zich daar net onder.
Verder werden op het land steeds meer commercieel bruikbare gewassen geteeld, zoals
hennep
voor de
touwslagerij
,
hop
en
gerst
voor de bierbrouwerij,
vlas
voor de fabricage van
linnen
. Dit ging ten koste van de
graanproductie
. Maar graan werd in toenemende mate geimporteerd. Gevolg was echter dat vooral de voeding van de lagere bevolkingsklassen onderhevig werd aan schommelingen op de graanmarkt en dat zich regelmatig perioden van
hongersnood
voordeden, vaak met decimering tot gevolg.
In de 15e eeuw wist
Antwerpen
zich dankzij zijn vrije handels- en ondernemersgeest als haven sterk te ontwikkelen en ging daardoor de leidende positie van Brugge overnemen. Jaarlijks hadden er twee grote
jaarmarkten
plaats, die aanvankelijk nog als satellieten voor de Brugse fungeerden, maar gaandeweg meer deelnemers aantrokken vanuit het centrum en het zuiden van Duitsland. Toen Brugge in de jaren tachtig van de 15e eeuw een diepe
politieke crisis
doormaakte, kon het loyaal gebleven Antwerpen de opkomende
koloniale handel
aantrekken, vooral die uit
Portugal
. Maar ook de belangrijke handelshuizen uit Augsburg, Frankfurt en Nurnberg kwamen naar deze havenplaats, en vooraanstaande
banken
kwamen er zich vestigen. De stad onderhield voortreffelijke relaties met de monarchie, die haar
hegemonistisch beleid
dankzij leningen van de Antwerpse kooplui kon uitbreiden.
In het algemeen genomen telden de Lage Landen tegen het einde van de 15e eeuw naar schatting 2,4 miljoen inwoners, maar was het bevolkingscijfer na 1470 merkelijk afgenomen ten gevolge van oorlog, mislukte oogsten en
epidemies
.
[3]
Vanaf 1490 trad een bevolkingstoename op in vooral Brabant en Holland. Het hertogdom Brabant telde in 1570 een half miljoen inwoners, maar bleef daarmee nog ver beneden het inwonersaantal van het graafschap Vlaanderen.
Bevolkingscijfers in de Lage Landen
|
|
Per gewest
|
Per km²
|
Periode
|
Graafschap Vlaanderen
|
750.000
|
77
|
ca. 1470
|
Hertogdom Brabant
|
413.000
|
40
|
ca. 1470
|
Graafschap Holland
|
268.000
|
66
|
In 1514. De steden waren dan nog relatief klein.
|
Henegouwen
|
209.000
|
|
|
Artesie
|
180.000
|
|
|
Gelderland, Luik, Luxemburg
|
140.000
|
|
Elk
|
Lage Landen totaal
|
2.400.000
|
|
Eind 15e eeuw
|
De
urbanisatie
nam zeer snel toe in de Lage Landen en dat gold voornamelijk voor de grotere gewesten, waar in de 15e eeuw gemiddeld ruim een derde van de bevolking in steden leefde.
Bevolkingspercentage in steden
|
Per gewest
|
%
|
Periode
|
Graafschap Vlaanderen
|
36 %
|
ca. 1470
|
Hertogdom Brabant
|
31 %
|
ca. 1470
|
Graafschap Holland
|
45 %
|
In 1514. De steden waren nog relatief klein
|
Een vierde van de Vlaamse boeren bewerkte oppervlakten van slechts 2 tot 5 hectare, bijna de helft zat onder de halve ha.
Stadsbevolking
|
Per stad
|
Aantal
|
Periode
|
Gent
|
56.000
|
ca. 1300
[4]
|
|
64.000
|
ca. 1470
|
Brugge
|
35.000
|
ca. 1300
[4]
|
|
46.000
|
ca. 1470
|
Ieper
|
25.000
|
ca. 1300
[4]
|
Brussel
|
33.000
|
in 1482
|
Leiden
|
14.000
|
In 1514
|
Mechelen
|
25.000
|
ca. 1540
|
's-Gravenhage
|
10.000
|
1576
[5]
|
Antwerpen
|
15.000
|
1437
|
|
40.000
|
ca. 1500
|
|
100.000
|
In 1560
|
|
90.000
|
In 1584
[6]
|
Gepaard aan de economische opbloei, waarin een handeldrijvende middenklasse in de 14e en 15e eeuw over steeds grotere kapitalen kon beschikken in de Lage Landen en zich kunstproducten kon veroorloven, begon een explosieve opbloei daarvan. Tegelijk speelden kunstenaars in op de grotere vraag naar devotieobjecten, veroorzaakt door de democratisering van het geloof.
[7]
Die laatste evolutie leidde ook tot een vulgarisering die
beleving
centraal stelde, wat zich uitte in een groter realisme. Ook de hogere adel droeg hiertoe bij door onder andere schenkingen voor religieuze kunst, een fenomeen dat al eerder een aanvang had genomen. Maar de stedelijke en aristocratische elites spiegelden zich nog steeds aan de pracht en praal van het Bourgondische hof, dat zijn rijkdom gebruikte om de Franse en Engelse vorstenhuizen te overvleugelen.
[8]
De vernieuwde muziekstijl van de
Vlaamse polyfonie
en schilderwerken van de
Vlaamse Primitieven
zorgden voor aanhoudende export van kunst naar heel Europa. Ook de bouwstijl van religieuze en wereldlijke gemeenschapsgebouwen, en de wandtapijten om ze vanbinnen letterlijk aan te kleden, zorgden mee voor de toonaangevende uitstraling van de Bourgondische Nederlanden, waarin het rijke en dichtstbevolkte
graafschap Vlaanderen
het voortouw nam. Van alle klassieke kunsten ontwikkelde de letterkunde zich het minst, terwijl vroeg talent inzake beeldhouwkunst voortijdig zelf werd geexporteerd.
De oudste met zekerheid gekende
Vlaamse wandtapijten
('Vlaams' als
pars pro toto
voor de Nederlanden) dateren uit het 13e-eeuwse
Atrecht
en
Doornik
. Deze twee centra kregen in de 15e eeuw heel wat opdrachten van de hertogen van Bourgondie. In
Brugge
,
Oudenaarde
,
Geraardsbergen
,
Edingen
en
Gent
werden ook al wandtapijten gemaakt in de 14e eeuw. Aan het einde van de Bourgondische periode werd
Brussel
het
voornaamste productiecentrum
, en werd Brugge door
Antwerpen
verdrongen als tapijtmarkt van waaruit de verspreiding over de rest van Europa gebeurde. De Nederlanden waren het centrum van de Europese wandtapijtenproductie geworden. Na religieuze en mythologische thema's vertoonden wandtapijten ook landschappen en historische gebeurtenissen zoals
blijde inkomsten
en dergelijke. Ze sierden de muren van kastelen en paleizen en weldra werden ook de beheerders van openbare gebouwen dankbare afnemers.
De Lage Landen stonden al vroeg bekend om hun uitmuntende schilderkunst. In Vlaanderen en Brabant ziet men de fijne soort schilderkunst reeds omstreeks 1400 tot een hoog niveau klimmen. Behalve op de kolommen in de
Utrechtse Sint-Pieter
, vermoedelijk al uit de 12e eeuw, te Gorinchem en te Gent in de 13e eeuw, vindt men nog overblijfselen van
muurschilderingen
in vele Noord- en Zuid-Nederlandse kerken, onder andere te
Maastricht
en te
Haarlem
uit de 14e eeuw, te
Leiden
en te
Stedum
uit de 15e. Niet alleen op de muren en pijlers werden al vroeg kleurrijke schilderingen aangebracht maar ook op de altaren, beelden en
banieren
in kerken en kastelen. Het oudst bekende
paneelschilderij
is misschien wel het Utrechtse van 1363, door een anoniem, gevolgd door die van
Melchior Broederlam
te Brugge, daterend van omstreeks 1390. Hij voerde diverse opdrachten uit voor het hof.
Jan Boudolf
was hofschilder in Parijs en
Jan Maelwael
werd in 1397 hofschilder van de Bourgondiers.
De volgende generaties van wat achteraf de
Vlaamse Primitieven
werd genoemd, verwierven nog meer bekendheid.
Robert Campin
was werkzaam in Doornik en leidde
Rogier van der Weyden
op; de gebroeders
Jan
en
Hubert van Eyck
kwamen uit het Maasland. Jan verwierf een sleutelpositie aan het hof van Filips de Goede.
Hugo van der Goes
was in zijn tijd ? hij stierf in 1482 ? als eerste schilder benoorden de Alpen bekend. Zijn atelier in Brussel werd bezocht door Maximiliaan van Oostenrijk. Ook
Dirk Bouts
in Leuven,
Hans Memling
en
Gerard David
in Brugge, en
Geertgen tot Sint Jans
in Haarlem, brachten meesterwerken voort die de Bourgondische Nederlanden alom roem bezorgden. Zij vernieuwden de schildertechniek met hun werk, dat doorgaans tot de
noordelijke renaissance
wordt gerekend.
In de 15e eeuw was de schilderkunst niet meer louter bedoeld als verluchting en verklaring van religieuze onderwerpen en beperkt tot de daarbij horende gebouwen, maar trad nu ook naar buiten. Degenen die het zich konden permitteren, kochten schilderijen en andere kunstvoorwerpen om hun luxueuze paleizen te versieren en bezoekers te imponeren. Aan het hof van de begaafde hertog
Jan van Beieren
leefden omstreeks 1420 al schilders die hun werken niet alleen ten dienste van de vorst maar ook aan het vermogende publiek aanboden. Er traden in de tweede helft van de 15e eeuw ook steeds meer wereldse kunstenaars op de voorgrond.
Verder was de ontwikkeling van de
glasschilderkunst
opmerkelijk.
Glas in lood
was al eeuwen gangbaar. Documenten uit de 14e en 15e eeuw staan vol berichten van giften van beschilderde kerkglazen door vorsten en heren aan kerken van zuid tot noord. Door de kwetsbaarheid is er weinig van bewaard.
De Aanbidding van het Lam
, het gezamenlijk Gentse werk uit 1426 van de gebroeders
Hubert
en
Jan van Eyck
, stond door zijn finesse en kleurschakering, door de juistheid van de tekening en door de symmetrische opbouw model voor een ganse
school van Vlaamse schilders
. Tot in Italie drong hun roem door, en Italiaanse schilders kwamen naar Brugge om er hun kunst te bestuderen. De techniek toegepast Jan van Eyck in de
Madonna met kanunnik Joris van der Paele
en
De Maagd van kanselier Rolin
, is nog van een hoger niveau dan het Lam Gods.
Meest concreet in het oog springende getuigen van bloei en culturele ontwikkeling in de Lage Landen tijdens en kort voor de Bourgondische tijd zijn nog tot op heden de talloze gebouwen voor religieus, commercieel en openbaar gebruik, of de privewoningen opgetrokken door welstellende edelen en latere patriciers.
Het sierlijke
stadhuis op de Grote Markt te Brussel
, waarvan de bouw in 1402 werd aangevat, vond in het
Broodhuis
een waardig pendant; de
Beurs te Antwerpen
, gebouwd in 1485, en de beroemde toren van de
O.L. Vrouwkathedraal aldaar
, die gebouwd werd tussen 1352 en 1521, wordt tot de hoogtepunten van de
Brabantse gotiek
gerekend. Het
stadhuis van Oudenaarde
, het
gebouw van de Grote Raad
te Mechelen, verscheidene gildehuizen te Mechelen, Antwerpen, Brussel en elders, de trotse woningen der Nassaus, Egmonts, Croys, Hoogstratens, Ravensteins en die van vele andere aanzienlijke geslachten in de residentiesteden Brussel en Mechelen dagtekenen uit de tijd van landvoogdes
Margaretha van Bourgondie
, die zelf oog had voor fraaie bouwwerken. Uit de tijd van Filips de Goede reeds dateert het
Stadhuis van Leuven
door
Matthijs de Layens
. De familie
Keldermans
uit Mechelen verspreidde de typische stijl en bouwwijze van bijvoorbeeld de
Sint-Romboutskathedraal
over de ganse Nederlanden en tot in Frankrijk.
Beeldhouwers uit de Bourgondische Nederlanden voerden opdrachten uit voor het hof in de zuidelijke stamlanden van het Bourgondische rijk. De Haarlemse beeldhouwer
Claus Sluter
, die zijn vorming waarschijnlijk in Brussel ontving, werkte er aan de
Mozesput
en maakte ook enkele bekende
pleuranten
voor het praalgraf van hertog Filips de Stoute. In
Dijon
leidde hij verscheidene andere beeldhouwers uit de Lage Landen op. Onder meer
Claus van de Werve
,
Jacob de Baerze
en
Jean de Marville
werkten aan de sculpturen van het prestigieuze klooster
Champmol
. In de Lage Landen zelf werd hun kunst tijdens de Bourgondische periode niet meer geevenaard.
Nog voor de schilderkunst werd de muziek afkomstig uit de Lage Landen al beroemd. Reeds in de dagen van
Filips de Goede
werd deze als de beste in Europa beschouwd. In Frankrijk, Duitsland en Italie leidden musici uit de Lage Landen omstreeks 1500 de kapellen aan de vorstelijke hoven en in de hoofdkerken van de voornaamste steden.
De meeste en belangrijkste
componisten
zijn geboren in de historische
graafschappen Vlaanderen
en
Henegouwen
en in het
hertogdom Brabant
. Ze vonden heel vaak emplooi buiten de Nederlanden, met name in
Italie
,
Koninkrijk Frankrijk
, het
Heilige Roomse Rijk
(
Duitsland
,
Oostenrijk
,
Bohemen
, ...), het
Spaanse Rijk
,
Engeland
,
Hongarije
,
Denemarken
en andere delen van
Europa
. Geschiedschrijver
Guicciardini
erkende dat de
Fiaminghi
met hun
Vlaamse Polyfonie
de muziek "
hebben verheven en tot volkomenheid gebracht
". En volgens de Venetiaan Cavallo bevond zelfs de bron der muziek zich in de Lage Landen. De verspreiding van hun componeerstijl, in de hand gewerkt door revolutionaire ontwikkelingen op gebied van muziekdrukkunst vanaf 1501, creeerden vervolgens de eerste werkelijk internationale stijl sinds de opgelegde eenvormigheid van de
Gregoriaanse zang
uit de 9e eeuw. Bij de aanvang van de Vlaamse polyfonie bestond de
boekdrukkunst
nog niet, en werd een ruime verspreiding van handgeschreven kopieen als bewijs van bekendheid en populariteit beschouwd.
Vanwege de ontzaglijk rijke materie en de stijlevolutie worden binnen de
Franco-Vlaamse School
in de polyfonie vijf generaties onderscheiden, gespreid over de periode van circa 1380-1630. Zo stamt de Luikenaar
Johannes Ciconia
samen met een zestal andere bekwame componisten uit de
nulgeneratie
. Hij schreef zoals de meesten naast geestelijke ook wereldlijke muziek, waaronder
madrigalen
,
ballades
en
motetten
. De eerste helft van de 15e eeuw werd overheerst door de Kamerijkse school van
Guillaume Dufay
. Na deze 'eerste Vlaamse School' of zogenaamde
Bourgondische School
(circa 1420-1460), waartoe ook
Gilles Binchois
uit Bergen behoorde, evenals diens mogelijke verwanten
Arnoldus
en
Hugo de Lantins
, traden vooral de Henegouwer
Johannes Ockeghem
(vader van het moderne
contrapunt
en leermeester van
Josquin des Prez
) en de nauw bij hem aansluitende Gentenaar
Alexander Agricola
naar voren. Deze laatste is een van de zeldzame overgangsfiguren tussen die Bourgondische stijl, en de stijl van de Vlaamse polyfonisten van Josquins generatie, die zelf nog in beide muzikale stijlen schreef, waaruit zich de
Prima Prattica
zou ontwikkelen. Tot de generatie van de beroemde Josquin behoorden verder de componist, maar vooral begaafde kopiist uit Neurenberg,
Petrus Alamire
, de Gentenaar
Jacob Obrecht
, die ook in Ferrara werkte, en de Kortrijkzaan
Pierre de la Rue
. Omstreeks het midden van de eeuw begonnen talloze componisten en zangers de nieuwe stijl via de vorstenhoven over heel Europa uit te dragen, naar Frankrijk en Italie, Spanje, Engeland, Duitsland, Hongarije tot Denemarken toe. Deze beweging werd geleid door Ockeghem uit Dendermonde, die onder meer bij drie Franse koningen als hofkapelmeester in dienst trad.
In 1425 stichtte hertog
Jan IV van Brabant
de
universiteit van Leuven
, met een eigen bestuur en rechtspraak, politie, gevangenis, en die vrijgesteld was van belasting. Maar het waren de plastische kunsten en de muziek die de
Fiaminghi
buitenlandse roem verschaften, niet de wetenschappen of de literatuur.
De letterkunde was net als de universiteit grotendeels Franstalig, omdat de hofkunst en cultuur die ze inspireerde in het Frans was. Bekende kroniekschrijvers waren
Olivier de La Marche
en
Jean Froissart
. De
Librije van Bourgondie
, een bibliotheek die voornamelijk onder Filips de Goede tot stand kwam, wordt voor een groot stuk bewaard in de
Koninklijke Bibliotheek van Belgie
te Brussel. Geschiedschrijvers waren in de Bourgondische tijd diplomaten, raadslieden en zelfs krijgslui, die van nabij de gebeurtenissen volgden.
Filips van den Clyte
uit Komen, daarom ook Comynes genaamd, was de belangrijkste op dat gebied. Zijn werk wordt gezien als vooruitlopend op de
renaissanceliteratuur
. Voorts was er
George Chastelain
afkomstig uit Vlaanderen.
Ook volksliederen werden opgetekend, vooral in de 15e en 16e eeuw, waaronder oude eenvoudige kerstliederen.
Zuster Bertken
dichtte als Utrechtse kluizenares een aantal geestelijke liederen. Mensen die zich met de letterkunde wilden inlaten, konden dat doen in het kader van de gilden en de
rederijkerskamers
(de
Cameren van Rhetorica
). Ook toneelstukken werden geschreven en opgevoerd, eventueel als
wagenspelen
voor het grote publiek buiten, zoals de
mysteriespelen
.
Het
Westers Schisma
tussen 1378 en 1417 viel in de Bourgondische periode en zorgde voor verdeeldheid in Europa en ondermijning van het pauselijk gezag, aangezien er twee en zelfs even drie
pausen
waren. Er gingen stemmen op voor een algehele hervorming, maar de verscheurde Kerk miste de krachtdadigheid om daar iets mee te doen. De periode ging gepaard met algemeen zedelijk verval zowel onder leken als geestelijken. De hoven en hogere kringen werden gekenmerkt door grote weelde die gepaard ging met lichtzinnigheid en genotzucht. Veel geestelijken lieten zich daarin meesleuren tot ergernis van eenvoudige gelovigen. Geestelijke ambten werden aan beschermelingen toebedeeld of voor geld ingenomen.
Als typisch Nederlandse beweging trad tegen de religieuze verloedering de
Moderne Devotie
naar voren. Geinspireerd door de Zuid-Nederlandse
begijnhoven
stichtte
Geert Grote
uit Deventer reeds in 1379 een
huis voor Zusters van het Gemene Leven
, gericht op inkeer en contemplatie, en sterk onder de invloed van
Ruusbroec
. Zoals in de begijnhoven gold geen
kloosterregel
en behielden de vrouwen van deze woongemeenschappen aldus relatieve zelfstandigheid, ook financieel, tegenover de kerkelijke overheid, al zou deze laatste al spoedig pogen om via de 'meesteres' de gang van zaken te beinvloeden en te reguleren. Dit gebeurde onder meer op basis van de
ketterijbeteugeling
, waar steeds meer vrouwen het slachtoffer van werden wanneer ze in de buitenwereld van
hekserij
werden beticht. Persoonlijke levensheiliging en praktische levenswijsheid vormden het streven van zowel leken als geestelijken van de Moderne Devotie. De later volgende
Reformatie
zou ook en vooral in een groot deel van het verspreidingsgebied van de Moderne Devotie wortel schieten.
Ook de strengste orde, die van de
Kartuizers
, begon in deze periode kloosters te stichten, elf in getal op het Belgisch grondgebied in de 14e en 15e eeuw. Ook zij onderhielden een hoogstaand geestelijk leven te midden van het algemeen religieus verval en oefenden sterke invloed uit op andere reeds bestaande kloosterorden.
Dionysius de Karthuizer
was de auteur van het eerste boek dat in Vlaanderen gedrukt werd,
Speculum conversionis peccatorum
('Spiegel van de bekering der zondaars').
Hedendaagse
- Dierickx M., prof. dr.
(1954-1965):
Historia ? Geschiedenis van Belgie
, Nederlandse Boekhandel, Antwerpen
- Encyclopædia Britannica, Ultimate Reference Suite (2009):
Low Countries, history of
, Encyclopædia Britannica, Chicago.
- Encyclopædia Britannica, Ultimate Reference Suite (2009):
Netherlands, The
, Encyclopædia Britannica, Chicago.
Traditionele
- Belle, Juliaan van
:
Les Pays de par deca. De Bourgondische Nederlanden
, 4 dln., 1984-1992
- Blockmans, Wim
en
Walter Prevenier
:
De Bourgondische Nederlanden
, 1983.
ISBN 9789061531531
- Blockmans, Wim
en
Walter Prevenier
:
De Bourgondiers. De Nederlanden op weg naar eenheid, 1384-1530
, 1997.
ISBN 9789029055284
- Boone, Marc
:
Gent en het Bourgondische staatsvormingsproces ca. 1385 - ca. 1453. Een financiele en sociaal-politieke geschiedenis
, doctoraal proefschrift, Rijksuniversiteit Gent, 4 dln., 1988
- Calmette, Joseph
:
Les grands ducs de Bourgogne
, 1949
- D'Arcy, Jonathan Dacre Boulton
en
Jan R. Veenstra
(eds.):
The Ideology of Burgundy. The Promotion of National Consciousness, 1364-1565
, 2006.
ISBN 9789004153592
- Lecuppre-Desjardin, Elodie
:
La ville des ceremonies. Essai sur la communication politique dans les anciens Pays-Bas bourguignons
, 2004.
ISBN 2503522564
- Paravicini, Werner
(ed.):
La cour de Bourgogne et l'Europe. Le rayonnement et les limites d'un modele culturel
, 2013.
ISBN 9783799574648
- Prevenier, Walter
(ed.):
Prinsen en poorters. Beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden, 1384-1530
, 1998.
ISBN 9061534119
- Prevenier, Walter
en
Peter J. Arnade
:
Onze gratie en genade. Misdaad en vergiffenis in de Bourgondische Nederlanden
, 2015.
ISBN 9789401906852
- Schnerb, Bertrand
:
L'Etat bourguignon, 1363-1477
, 1999.
ISBN 9782262011260
- Stein, Robert
:
De hertog en zijn staten. Eenwording van de Bourgondische Nederlanden (ca. 1380 - ca. 1480)
, 2014.
ISBN 9789087043889
- Van Loo, Bart
:
De Bourgondiers. Aartsvaders van de Lage Landen
, 2019.
ISBN 9789403139005
- ↑
Jelle Haemers,
"Ende hevet tvolc goede cause jeghens hemlieden te rysene". Stedelijke opstanden en staatsvorming in het graafschap Vlaanderen (1477-1492)
, doctoraal proefschrift, Universiteit Gent, 2006,
vol. 2
, p. 343.
Gearchiveerd
op 22 juli 2022.
- ↑
Olaf van Nimwegen, "The transformation of army organisation in early-modern Western Europe, c.1500-1789" in:
European Warfare, 1350-1750
, eds. Frank Tallett en D.J.B. Trim, 2010,
p. 163
- ↑
Cijfers volgens E.B.
Hist. of the Low Countries ? Population growth
, tenzij anders aangegeven
- ↑
a
b
c
Dierckx (1965) p.47
- ↑
P.J. Blok,
Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 2, Hoofdstuk I
De Nederlanden in 1584
, p. 209
- ↑
P.J. Blok,
Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 2, Hoofdstuk I
De Nederlanden in 1584
, p. 207
- ↑
Van Loo 2019, p. 168
- ↑
Van Loo 2019, p. 293-294