De
biologische psychologie
is de wetenschappelijke bestudering van de biologische basis van het
gedrag
en de psychische processen
denken
,
voelen
en
bewustzijn
van mensen. Ook de resultaten van dieronderzoek, dat strikt genomen onderdeel vormt van de
neurowetenschap
, zijn een belangrijke bron van informatie voor de biologisch psycholoog.
Aan de biologische psychologie verwante disciplines zijn de
psychofysiologie
, de
fysiologische psychologie
en de
neuropsychologie
. Recenter is het gebruik van de term
cognitieve neurowetenschap
. Omdat het onderscheid tussen al deze gebieden en termen geleidelijk aan het vervagen is, willen we hier volstaan met de meer algemene en overkoepelende term biologische psychologie. Wel zal hieronder een schets worden gegeven van de verschillende invalshoeken waarvan men in dit type wetenschappelijk onderzoek uit kan gaan.
Biologische psychologie maakt meestal gebruik van experimenteel onderzoek van menselijke proefpersonen, waarbij het met name gaat om de analyse van de veranderingen in fysiologische activiteit van het lichaam, als gevolg van manipulatie van bepaalde taakconditities. Deze fysiologische activiteit kan betrekking hebben op het
autonome zenuwstelsel
zoals
hartslag
,
ademhaling
,
huidgeleiding
en
pupildiameter
, maar ook op het
centrale zenuwstelsel
en de
hersenen
. Dit betreft onder andere het meten van spieractiviteit door middel van een
elektromyogram
of
EMG
, of hersenactiviteit door een elektro-encefalogram of
Elektro-encefalografie
(EEG). Er kan ook gebruikgemaakt worden van
hersenbeeldvormende technieken
zoals
functionele MRI
.
Het biologischpsychologisch onderzoek kan grofweg vanuit drie verschillende invalshoeken plaatsvinden (noot: in de praktijk treffen we echter ook vaak mengvormen hiervan aan).
In de eerste plaats kan men trachten systematisch de effecten van psychologische taakcondities op fysiologische activiteit in kaart te brengen. Dit onderzoek heeft in de laatste jaren veel interessante nieuwe kennis opgeleverd over specifieke hersenactiviteit die optreedt bij
algemene menselijke functies
als het verwerken van
taal
,
selectieve aandacht
,
emotie
en
geheugen
. Ook zijn er interessante ontdekkingen gedaan over de wijze waarop menselijke fouten in het brein worden verwerkt. Deze benadering is typerend voor onderzoekers uit de hoek van
experimentele psychologie
(ook wel
functieleer
of
cognitieve psychologie
genoemd).
Een tweede invalshoek richt zich meer op het in kaart brengen van
individuele verschillen tussen mensen
, voor zover deze gerelateerd zijn aan bepaalde
persoonlijkheidseigenschappen
, specifieke hersenfuncties, of erfelijke disposities. Nieuwe benaderingen binnen de
genetica
(zoals het tweelingenonderzoek, kwantificering van
DNA
) maken het hierbij mogelijk beter dan voorheen de genetische basis van menselijke gedrag en hieraan gerelateerde fysiologische activiteit systematisch in kaart te brengen. De neuropsychologische benadering kan men zien als een bijzondere variant van deze invalshoek. De neuropsycholoog gaat het echter primair om het kaart brengen van gevolgen van hersenbeschadiging op menselijk gedrag. Het 'onderzoeksmateriaal' bestaat hier dus voornamelijk uit patienten of groepen patienten met bepaalde specifieke hersenstoornissen.
Een derde benadering in de biologische psychologie richt zich op de veranderingen in gedrag en hersenactiviteit die tijdens de menselijke levensloop kunnen optreden. Deze betreffen bijvoorbeeld rijping en ontwikkeling van hersenactiviteit van kind tot volwassene, maar ook de veranderingen in hersenactiviteit bij normale en abnormale veroudering. Dit wordt ook wel aangeduid als
cognitieve veroudering
.
J.W. Kalat. Biological Psychology. Sixth Edition. Brooks/ColePublishing Company,
ISBN 0-534-34893-9