Stripverhalen in de Belgische dagbladpers (1945 - 1950). Inventaris en
politiek-maatschappelijke analyse. (Sebastien Baudart)
Stripverhalen in de
Belgische dagbladpers
(1945 - 1950)
.
Inventaris en politiek-maatschappelijke analyse
.
(Sebastien Baudart)
|
Deel 3:
Politiek-maatschappelijke context,
1945-1950
I. Belgie
1. De Tweede Wereldoorlog: strijd, collaboratie en
verzet
Hoewel de Duitse aanval op Belgie te
voorzien was, en er vanaf augustus 1939 meer dan zeshonderdduizend man
gemobiliseerd werd, werd het Belgische leger overrompeld door de Duitse aanval
op 10 mei 1940. De Belgische militairen moesten al snel terugtrekken en
ondervonden ook hinder door de enorme vluchtelingenstromen die op gang kwamen.
Op 28 mei besliste koning Leopold III verder bloedvergieten te voorkomen en
liet hij zijn leger capituleren. De meerderheid van de bevolking was opgelucht
met deze afloop, want op die achttien dagen tijd waren er al meer dan
twaalfduizend slachtoffers gevallen.
Belgie was dus in Duitse handen gevallen
en werd samen met twee Franse departementen ondergebracht onder een militair
bestuur
, met aan het hoofd Alexander von
Falkenhausen. Koning Leopold bleef als krijgsgevangene in Belgie, terwijl de
regering in Londen verzeilde, en daar de strijd verderzette aan de zijde van de
geallieerden. De leiding van de ministeries in Belgie werd overgenomen door de
secretarissen-generaal. Deze probeerden waar ze konden de Duitse
dwangmaatregelen tegen te werken en gingen over tot een voorzichtige
samenwerking met de Duitse bezetter, de zogenaamde "politiek van het
minste kwaad". Natuurlijk probeerden de bezetters Duitsgezinde
secretarissen-generaal aan te stellen.
Collaboratie en verzet doken op. Terwijl
sommige mensen om allerlei redenen in min of meerdere mate met de vijand
samenwerkten, deden anderen er alles aan om de bezetter het leven moeilijk te
maken. Dit verzet nam verschillende vormen aan: gewapende strijd, neerschieten
van Duitsers en collaborateurs, sabotages, clandestiene pers, hulp aan joden en
geallieerde soldaten, werkweigering, … Verzetslieden werden algemeen aangeduid
als "Witten", naar de organisatie Witte Brigade
, terwijl "Zwarten" een
benaming werd voor collaborateurs. Mensen van allerlei ideologische strekkingen
gingen in het verzet, zodat zowel "linkse" als "rechtse"
organisaties het licht zagen, waaronder het Onafhankelijkheidsfront, de
Belgische Nationale Beweging, de reeds vermelde Witte Brigade, de Nationale
Koninklijke Beweging, het Leger van Belgie/Geheime Leger en Groep-G. Het kwam
ook voor dat verzetslieden zich aansloten bij de geallieerden.
En ook de collaboratie kon veel
verschillende vormen aannemen: partijen als Rex en VNV werkten samen met de
Duitsers, burgers gingen samen met de Duitsers de Russen bestrijden aan het
Oostfront, bedrijven leverden aan de Duitse bezetter, …
Brussel werd bevrijd op 3 september 1944,
voor de volledige bevrijding van Belgie was het wachten tot 29 januari 1945.
2. Politiek Belgie na de oorlog
De Tweede Wereldoorlog liet in Belgie
diepe sporen na. Naast de grote materiele schade waren er ook veel slachtoffers
gevallen. Daarnaast zorgden problemen als de koningskwestie en de repressie
voor een grote politieke instabiliteit en domineerden ze het politieke leven,
zodat andere zaken meer op de achtergrond raakten. En om alles nog moeilijker
te maken, hielden de verschillende partijen er sterke meningsverschillen op na,
zodat het land op verschillende momenten in zware crisis zat. De hele situatie
zorgde natuurlijk voor een enorme regeringsinstabiliteit: tussen 26 september
1944 en 16 juli 1951 volgden niet minder dan tien regeringen elkaar op,
gemiddeld hielden ze het maar zeven maanden uit. Daarnaast kreeg men in
dezelfde periode drie verkiezingen en een volksraadpleging.
2.1. De naoorlogse regeringen
Bij de bevrijding was de Londense
regering-Pierlot een groot deel van haar legitimiteit kwijt. Ze werd dan ook
snel uitgebreid met socialisten, liberalen en communisten. Zo kreeg ze als
regering van nationale eenheid een breder draagvlak. Onenigheid over
ravitailleringsproblemen en prijzenpolitiek leidden echter tot de val ervan.
Van 12 februari 1945 tot 2 augustus 1945 leidde de socialist Achille Van Acker
een regering met dezelfde samenstelling, waarna hij zichzelf tot 9 januari 1946
opvolgde aan de leiding van een regering zonder de CVP. Haar plaats werd
ingenomen door de nieuwelingen van de UDB.
Van 13 tot 19 maart 1946 leidde de
socialist Paul Henri Spaak een zeer kortstondige homogene socialistische
minderheidsregering, die datzelfde jaar nog werd opgevolgd door twee linkse
regeringen (socialistisch-liberaal-communistisch) onder leiding van Achille Van
Acker en Camille Huysmans. Tijdens deze periode belandde de CVP in de
oppositie, en legde de partij zich vooral toe op de terugkeer van koning
Leopold III.
De volgende regering hield het veel
langer uit. Van 20 maart 1947 tot 27 juni 1949 leidde Spaak een coalitie van
socialisten en katholieken. Een coalitie die Gaston Eyskens na de verkiezingen
van 1949 omruilde voor een katholiek-liberale bewindsploeg (11 augustus 1949 ?
6 juni 1950).
Na de verkiezingen van juni 1950 haalde
de CVP een absolute meerderheid en kwamen homogene katholieke regeringen tot
stand. Een eerste onder leiding van Jean Duvieusart (8 juni 1950 ? 11 augustus
1950), een tweede met Joseph Pholien aan het hoofd (vanaf 16 augustus 1950).
2.2. De politieke partijen en
krachtverhoudingen
De naoorlogse periode zorgde voor een
sterke doorbraak van de KPB. De partij kon rekenen op veel bijval en prestige
door de rol die ze tijdens de bezetting gespeeld had. Vooral tegen het einde
van de oorlog, en ook onder invloed van de overwinningen van het Sovjetleger,
kreeg de Communistische Partij een grote aanhang. De KPB werd dan ook de grote
concurrent van de socialisten, die vreesden dat ze een groot deel van hun
aanhang zouden verliezen. Het succes was ook te danken aan het feit dat de
communisten hun programma matigden en op die manier zelfs opgenomen werden in
de regering. Een regeringsdeelname werd trouwens door de andere partijen gezien
als het beste middel om de KP te neutraliseren. En deze aanpak werd een succes
: de impact van de communisten zou met de tijd alleen maar afnemen.
De socialisten van hun kant herstelden
zich zo goed ze konden, en ook al waren er meningsverschillen in de partij
tussen de "Londenaars" en de leden die in Belgie clandestien aan de
partij gewerkt hadden, toch konden de verschillende groepen zich terugvinden in
een gemeenschappelijk programma. De partij werd ook vernieuwd, zo werd het
individueel lidmaatschap ingevoerd, werd een gematigd sociaal-democratisch
programma aangenomen en veranderde de naam "BWP" in "BSP".
Het partijcongres werd beheerst door de Franstaligen.
Na de bevrijding kwamen er in Franstalige
katholieke kringen ook plannen op om te breken met de verzuiling en een
travaillistische partij op te richten: op die manier ontstond de Union
Democratique Belge (UDB). De partij kwam nooit echt van de grond: bij de
eerste parlementsverkiezingen haalde ze maar een zetel, daarna verdween ze.
En aan katholieke kant werd er volop
vernieuwd: de Christelijke Volkspartij (CVP) werd opgericht, met de bedoeling
de progressieve kaart te spelen. De partij werd onder andere
gedeconfessionaliseerd en opengesteld voor een ruimer publiek. Dit verhinderde
natuurlijk niet dat de katholieke zuil de pijler van de macht van de partij
bleef.
De liberale partij was nogal marginaal
geworden en kon dus geen eersterangsrol spelen. En natuurlijk waren de
vooroorlogse extreem-rechtse partijen zoals Rex en VNV uit het zicht verdwenen.
3. De Koningskwestie
3.1. Voorgeschiedenis
De oorsprong van de Koningskwestie is te
vinden tijdens de oorlogsperiode, en eigenlijk al in de jaren 1930. Koning
Leopold III was een fervent aanhanger van de neutraliteitspolitiek ? hij wilde
van Belgie een neutrale staat maken -? en hij had daarnaast een nogal
autocratische visie op het beleid. Toen Hitler op 10 mei 1940 het Duitse leger
Belgie liet binnenvallen, besliste Leopold om zijn regering niet naar het
buitenland te volgen en in Belgie te blijven. Dit had verschillende redenen:
hij wilde bij zijn volk blijven en op die manier proberen de integriteit van
het Belgische grondgebied te vrijwaren. Op 28 mei 1940 nam Leopold een zeer
gecontesteerde beslissing: hij liet, tegen de zin van de regering, het
Belgisch leger capituleren om verder bloedvergieten te voorkomen. De regering legde
zich bij die beslissing niet neer en zette vanuit het buitenland ? eerst
Frankrijk, dan Londen ? de strijd verder.
De koning bevond zich dus wel in Belgie,
maar was krijgsgevangen in zijn eigen paleis en vervulde geen enkele politieke
functie meer. De regering in ballingschap had hem namelijk in de
"onmogelijkheid tot regeren" verklaard. Wat Leopold wel kon doen, was
proberen zijn positie te gebruiken om met de bezetter te onderhandelen. Zo trok
hij op 19 november 1940 naar Berchtesgaden voor een onderhoud met Hitler.
Leopold probeerde er van de Duitse Fuhrer relatieve onafhankelijkheid, een
betere bevoorrading van het land en de terugkeer van de gevangenen te bekomen,
maar zonder resultaat.
Oorlog of niet, het leven van Leopold
stond blijkbaar niet stil. In 1941 trad hij in het huwelijk met Lilian Baels,
de dochter van de gouverneur van West-Vlaanderen. Na een kerkelijk huwelijk in
september volgde het burgerlijk huwelijk op 6 december 1941. De kritiek bleef
niet uit: de koning werd onder andere verweten dat hij alleen aan zichzelf
dacht, dat Lilian niet van adel was en dat de ministers geen goedkeuring
gegeven hadden voor het huwelijk, wat eigenlijk grondwettelijk verplicht was.
Het einde van de oorlog kwam in zicht,
wat de Duitsers ertoe aanzette bepaalde maatregelen te nemen. Drie maanden voor
de bevrijding van Brussel in september 1944 werden Leopold en zijn familie naar
het Duitse Hirschstein gedeporteerd. Na verloop van tijd belandde de
koninklijke familie in het Oostenrijkse Strobl, waar ze in mei 1945 door het
Amerikaanse leger bevrijd werden.
Ondertussen zat men in Belgie met een
probleem: Brussel was bevrijd, maar de koning was afwezig. Het parlement ging
dan maar over tot het aanstellen van een regent: op 20 september 1944 werd
Prins Karel, de jongere broer van Leopold, tot regent van Belgie aangesteld. De
bedoeling was dat het regentschap van korte duur zou zijn: Karel zou zijn
functie uitoefenen tot de bevrijding van zijn broer. Het zou enigszins anders
lopen…
3.2. De blokkering
Nadat Leopold door de Amerikanen bevrijd
was, staken in Belgie allerlei bewegingen de kop op die zich verzetten tegen de
terugkeer van de koning. De politieke partijen waren verdeeld: de BSP verzette
zich tegen de automatische terugkeer van Leopold en wilde zelfs zijn aftreden
bekomen. Ook de communisten waren tegen een terugkeer. De liberalen waren over
de kwestie verdeeld, terwijl de CVP de kant van de koning koos en dus het
standpunt verdedigde dat Leopold zijn bevoegdheden moest terugkrijgen.
De negatieve houdingen waren vooral te
wijten aan het "politiek testament" van Leopold, dat hij in januari
1944 openbaar gemaakt had. Daarin eiste hij dat de Londense regering haar
"fouten" zou toegeven en haar excuses zou aanbieden. Leopold nam ook
een redelijk negatieve houding aan tegenover de geallieerden, die hij beschreef
als "les autorites occupantes".
Een periode van onderhandelingen tussen
de ministers, de partijen en de koning begon. De regering was wel bereid de
koning te laten terugkomen, maar op bepaalde voorwaarden: zo moest Leopold
hulde brengen aan de geallieerden en moest zijn entourage uitgezuiverd worden.
In mei 1945 liet Leopold na een onderhoud met Prins Karel, Achille Van Acker en
Paul Henri Spaak weten dat hij zijn terugkeer naar Belgie uitstelde om
gezondheidsredenen. Op 14 juni liet hij dan weer weten dat hij wilde
terugkeren. De regering Van Acker zag het echter niet zitten daar de
verantwoordelijkheid van te dragen en bood haar ontslag aan, een ontslag dat
door de regent geweigerd werd. Ondertussen probeerde de koning een nieuwe
regering te vormen - wat mislukte - en aan te dringen op het organiseren van
een volksraadpleging.
In de daaropvolgende periode zou de zaak
blijven aanslepen. In juli 1945 besliste het parlement dat een terugkeer enkel mogelijk
was als de Verenigde Kamers een einde stelden aan de onmogelijkheid tot
regeren. De terugkeer werd dus afhankelijk gemaakt van een
parlementsbeslissing. Daarna geraakte de zaak muurvast: in Belgie waren
constant regeringen aan de macht waar de socialisten deel van uitmaakten, zodat
een oplossing niet echt in zicht lag. De enige verandering was dat Leopold zich
met zijn familie in Zwitserland ging vestigen.
Maar wat werd de koning nu eigenlijk
precies verweten door zijn tegenstanders? Ten eerste zijn
"ongrondwettelijk optreden": hij was zijn regering niet gevolgd naar
het buitenland en hij had met Hitler onderhandeld over het politiek statuut van
Belgie. Ten tweede zijn houding tegenover de bezetter: Leopold had tijdens de
oorlog nooit een oproep tot steun aan het verzet gedaan. En ten derde was er de
inhoud van zijn "politiek testament", waarin zijn tegenstanders zijn
voorkeur voor een autoritair regime zagen. Daarnaast speelden ook meer
persoonlijke factoren een rol, zoals zijn huwelijk met Lilian Baels. Zijn
aanhangers hadden natuurlijk tegen al deze argumenten iets in te brengen.
3.3. De figuren
Laten we nu even overlopen hoe de
politieke wereld verdeeld was. Een grote meerderheid van de socialisten volgde
partijvoorzitter Max Buset, en had dus een vijandige houding tegenover Leopold.
Paul Henri Spaak daarentegen had een meer genuanceerde houding: "Hijzelf
was ervan overtuigd dat de koning moest terugkeren naar Belgie, maar wilde daar
niet toe besluiten uit puur politieke overwegingen." Spaak is in verband
met de koningskwestie een ingewikkelde figuur: terwijl hij zich naar buiten
toe ontpopte tot een van de leiders van het antileopoldisme, probeerde hij op
de achtergrond toch te streven naar een compromis. Niets is dus blijkbaar zoals
het lijkt.
Bij de liberalen lag het iets moeilijker
: de meerderheid van hen was tegen de terugkeer, maar ze waren gematigder dan
de socialisten. Ze hadden het ook veel minder dan de socialisten op Leopold (en
Lilian) persoonlijk gericht. De antileopoldistische liberalen waren vooral te
vinden in Brussel en Wallonie, terwijl in Vlaanderen een veel voorzichtigere
houding aangenomen werd.
Ook bij de CVP was er, ondanks de
strijdvaardige leopoldistische houding, een grote interne verdeeldheid. Naast
de voorstanders van een onvoorwaardelijke terugkeer en een klein groepje
antileopoldisten waren er ook gematigde figuren terug te vinden die dachten in
de richting van een tijdelijke overdracht van bevoegdheden aan kroonprins
Boudewijn of van een terugkeer gevolgd door troonsafstand. Er was dus een
duidelijk verschil tussen wat bepaalde figuren echt dachten en wat de partij
als geheel naar buiten bracht.
En ondertussen stond Prins Karel dus aan
het hoofd van de Belgische Staat. Vrij onverwacht kwam hij in 1944 op die
plaats terecht, die hij veel langer zou bekleden dan voorzien. Hij was een
totaal andere figuur dan zijn broer Leopold: veel bescheidener, minder
afstandelijk, minder autoritair, … Hij werd vooral sterk gesteund door de
socialisten, die hem als de enige oplossing van de koningskwestie zagen. In
Vlaanderen en in CVP-kringen daarentegen was hij niet zo geliefd, sommige
Vlamingen beschouwden hem zelfs als een usurpator.
3.4. De situatie zit muurvast
Voor- en tegenstanders vochten de strijd
natuurlijk niet alleen uit op politiek vlak: ze schakelden de media in voor
hun pro- of antileopoldistische campagne. De tegenstanders hamerden op de breuk
met de regering, het onderhoud met Hitler, het luxeleventje van Leopold tijdens
de oorlog en zijn huwelijk. De voorstanders probeerden de koning zo goed ze
konden te verdedigen.
Bij de eerste naoorlogse verkiezingen op
17 februari 1946 boekte de CVP een sterke winst en haalde net geen meerderheid
in de senaat. De liberalen verloren fors, de communisten braken door en de
socialisten wonnen enkele zetels. Daarop werden enkele linkse regeringen
gevormd, die het echter niet lang uithielden. De CVP bleek nodig te zijn om te
regeren, en dus vormde Paul Henri Spaak op 20 maart 1947 een CVP-BSP regering.
De regering beloofde een oplossing te zoeken voor de koningskwestie, maar daar
kwam met deze coalitie natuurlijk niets van in huis. Ook problemen rond de
repressie en het onderwijs zorgden voor herhaaldelijke spanningen binnen de
bewindsploeg.
De koningskwestie loste deze regering dus
niet op, maar een andere belangrijke maatregel werd wel genomen. Op 26 juli
1948 werd het vrouwenstemrecht goedgekeurd. Elf maanden later zouden de
Belgische vrouwen effectief voor de eerste keer mogen gaan stemmen.
De regering Spaak-Eyskens viel namelijk
op 8 april 1949, na iets meer dan twee jaar regeren. Er kwamen dus
verkiezingen, waarvan de datum vastgesteld werd op 26 juni 1949. De campagne
werd vooral gevoerd rond twee thema's: de koningskwestie en het financieel
beleid van de regering. Terwijl de CVP zich volledig richtte op de terugkeer
van de koning, beloofden de liberalen een belastingsverlaging van 25 %, een
punt dat Vincent Dujardin omschrijft als "pure demagogie". In verband
met de koningskwestie namen de verschillende kampen steeds radicalere posities
in. De socialisten streefden naar troonsafstand en "lanceerden in de pers
een campagne die alle leden van de koninklijke familie aanviel". De
verkiezingsuitslag leverde een CVP-meerderheid op in de senaat, maar net niet
in de kamer. De socialisten en de communisten gingen erop achteruit, terwijl de
liberalen zetels wonnen.
Na mislukte pogingen van Paul Van Zeeland
en Frans Van Cauwelaert, werd Gaston Eyskens als formateur aangesteld.
Onderhandelingen voor een driepartijenregering mislukten en uiteindelijk vormde
Eyskens op 10 augustus 1949 een CVP-liberale regering. Het regeerprogramma werd
een week later voorgesteld. Daarin werden onder andere een nationale oplossing
van de koningskwestie door een volksraadpleging en belastingshervormingen
opgenomen. Hoewel Gaston Eyskens tot de CVP behoorde, was hij persoonlijk geen
voorstander van een onvoorwaardelijke terugkeer van de koning: hij zag
troonsafstand zelfs als de enige mogelijke oplossing.
Er volgde een uitgebreide discussie
tussen de politici van de verschillende partijen over de organisatie van die
volksraadpleging. Ook hier was er interne verdeeldheid in de partijen. Maar de
CVP zou er toch in slagen om het plan met de steun van de liberalen te
realiseren. Na discussies in de senaat en de kamer werd het wetsvoorstel van
Paul Struye op 8 februari 1950 aangenomen. De datum voor de volksraadpleging
werd vastgelegd op 12 maart. Er werd beslist er een verplichte stemming van te
maken en de resultaten regionaal te tellen. De raadpleging zou echter enkel een
adviserend karakter hebben.
3.5. De volksraadpleging
Zoals te verwachten was, voerden de
verschillende partijen een harde campagne om hun mening door te drukken bij de
bevolking. Vooral de socialisten gingen daarin zeer ver en zetten een
grootscheepse campagne op tegen heel de koninklijke familie. Dit terwijl de
aanhangers van Leopold er alles aan deden om hem te verdedigen en prinses
Josephine-Charlotte zelfs 2 dagen voor de volksraadpleging naar Belgie lieten
terugkeren. Dit zorgde voor een opstoot van royalisme, het beoogde effect was
dus bereikt.
Op 12 maart 1950 was het dan zover: het
volk moest zich uitspreken over de vraag "Zijt U de mening toegedaan dat
Koning Leopold III de uitoefening van zijn grondwettelijke machten zou hernemen
?"
. Alles verliep rustig. De resultaten
zouden echter voor meer problemen zorgen. Landelijk had 57,68 % van de
bevolking voor de terugkeer gestemd. Maar als men de resultaten regionaal
bekeek, kreeg men het volgende resultaat: de 73 % ja in Vlaanderen staken
scherp af tegen de 48 % en 42 % voorstanders in Brussel en Wallonie. Deze
uitslag gaf natuurlijk aanleiding tot een hoop problemen: er ontwikkelde zich
een hevige discussie over het feit of deze uitslag volstond om de koning te
laten terugkeren.
Er was wel degelijk een meerderheid, maar
was die wel voldoende? Daarenboven kreeg men nog de regionale verschillen
: men kreeg het beeld van een
overwegend katholiek en leopoldistisch Vlaanderen tegenover het
antileopoldistische Wallonie. In zo'n omstandigheden vonden de socialisten dat
de koning onmogelijk nog de eenheid van het land kon belichamen en alleen nog
de koning van het katholieke Vlaanderen zou kunnen zijn.
De regering probeerde de koning te laten
terugkeren, maar viel door de tegenstand van de liberale ministers tegen het
plan om de Verenigde Kamers een einde te laten stellen aan de onmogelijkheid
tot regeren. Daarop probeerden enkele toppolitici een nieuwe regering te
vormen, wat mislukte. Uiteindelijk werd overgegaan tot de ontbinding van het
parlement en het uitschrijven van nieuwe verkiezingen voor 4 juni 1950.
Ondertussen begon de koningskwestie
serieus uit de hand te lopen en de vorm aan te nemen van een politieke
massabeweging. Tussen 20 en 24 maart braken in Wallonie stakingsbewegingen los.
3.6. Terugkeer en
troonsafstand
De verkiezingen van 4 juni brachten de
CVP de absolute meerderheid waar ze op gehoopt had en 4 dagen later vormde Jean
Duvieusart een homogene katholieke regering. De socialisten wonnen terug veld,
de liberalen en de communisten maakten verlies. De regering-Duvieusart nam de
verantwoordelijkheid op zich een einde te stellen aan de onmogelijkheid tot
regeren. Na goedkeuring door het parlement, keerde Leopold op 22 juli terug
naar Belgie.
De socialistische reactie bleef niet uit.
Vooral in Wallonie kreeg men te maken met stakingen, betogingen en sabotages,
maar ook in Vlaanderen hadden arbeidersstakingen plaats, bijvoorbeeld in de
haven van Antwerpen. Er werd in Waalse syndicale kringen openlijk geprotesteerd
tegen een koning die alleen de koning zou zijn van de
Vlaamse
katholieken. De zaak ontplofte bij een betoging in
Grace-Berleur, waar drie manifestanten door de rijkswacht neergeschoten werden.
De spanning werd enorm, de antileopoldisten dreigden zelfs met een mars op
Brussel op 1 augustus. Er wordt wel eens gesproken over een
"prerevolutionair klimaat".
Socialisten strooiden spijkers op de weg
om het verkeer te hinderen, treinen en trams stonden stil, winkels gingen
dicht, de post werkte niet meer, socialistische leiders liepen aan het hoofd
van betogingen, en de socialistische vakbond ging zelfs zover
dat ze een door haar uitgereikt pasje durfde eisen om in Wallonie
te kunnen reizen.
Gaston Durnez vertelt zelfs het verhaal dat het socialistisch parlementslid Isabelle
Blume aan het hoofd van een bende winkels en restaurants binnenstormde om er
vanalles kapot te slaan.
Zo kon het niet blijven duren, dat
besefte zelfs de katholieke regering. Vooral dat Spaak verderdreigde met harde
acties als er geen oplossing kwam. De regering drong bij Leopold dan ook aan op
een machtsoverdracht. Tijdens de zogenaamde "nacht van Laken" van 31
juli op 1 augustus viel dan de beslissing: de drie grote partijen bereikten
een akkoord over een uitgestelde troonsafstand. Kroonprins Boudewijn zou tot
zijn meerderjarigheid in juli 1951 de bevoegdheden van zijn vader overnemen,
waarna hij koning zou worden. Leopold stemde in, en dus legde Boudewijn op 11
augustus 1950 de eed af als Koninklijke Prins.
4. De Repressie
Nog zo'n delicaat probleem, naast de
koningskwestie, was de repressie. Hoe moest er gehandeld worden tegenover alle
burgers die tijdens de oorlog in min of meerdere mate samengewerkt hadden met
de Duitse bezetter? Het probleem vertoonde niet alleen gelijkenissen met de koningskwestie,
het werd er ook aan gelinkt. De verschillende partijen die tegenover elkaar
stonden kwamen ook ongeveer overeen …
In verband met de aanpak van de
collaboratie werd de regering Pierlot bij haar terugkeer uit Londen eigenlijk
voor een voldongen feit geplaatst. De Londense regering wou de repressie
eigenlijk beperkt houden, maar bij haar terugkeer liep ze een beetje achter op
de feiten. Als gevolg van de volkswoede en van de activiteiten van
verzetslieden, waren al een hoop (echte en valse) collaborateurs opgepakt.
Sommige communistische bewegingen (zoals het Onafhankelijkheidsfront)
probeerden zelfs van de situatie te profiteren om een "schoonmaak" te
organiseren onder de bevolking.
De verzetsbewegingen begonnen dus echt
een probleem te worden, ze kregen veel te veel macht in handen. Door een
Ministerieel besluit van november 1944 kregen de verzetslieden het bevel hun
wapens in te leveren. Na enkele problemen zou dit ook lukken. De regering moest
wel toestaan dat leden van het verzet voorrang zouden krijgen voor aanwerving
in het leger.
4.1. Officiele en
volksrepressie
Als men het over de repressie heeft, moet
men een onderscheid maken tussen de officiele repressie en de volksrepressie.
De volksrepressie valt volledig buiten de gewone rechtsgang en is het gevolg
van de volkswoede tegenover collaborateurs na de bevrijding. Burgers namen het
recht in eigen handen en straften wie ze vonden die gestraft moest worden. Dat
hier misbruiken aan te pas kwamen en persoonlijke vijandschappen een rol speelden,
is evident: men kreeg te maken met executies, mishandelingen, brandstichting,
plundering, … Twee grote golven vallen te onderscheiden: net na de bevrijding
en bij de terugkeer van de politieke gevangenen uit de kampen in mei 1945. Deze
terugkeer uit de kampen zorgde voor een vernieuwde volkswoede tegen iedereen
die met de vijand geheuld had.
In juli 1945 werden deze scenes
nog eens herhaald: "Verdachten van collaboratie worden weer uit hun
huizen gehaald en opgesloten in interneringskampen. De inboedel van hun
woningen belandt vaak op straat. Vrouwen, verdacht van relaties met Duitsers
moeten alweer de vernedering ondergaan in het openbaar kaalgeschoren te
worden."
Naast die volksrepressie had men de
officiele repressie, georganiseerd door de overheid. Aangezien het land tot
juni 1949 nog in staat van oorlog verkeerde, werd de uitvoering daarvan
toevertrouwd aan militaire rechtbanken. Gevallen van wapendracht, verklikking
en economische collaboratie werden hier behandeld. En ook hier liep duidelijk heel
wat mis. Door een gebrek aan personeel werden op de rechtbanken pas
afgestudeerde juristen aangesteld, die dus ook geen ervaring hadden. Door dat
gebrek aan ervaring, en door de druk die sommige verzetsgroepen uitoefenden om
de collaboratie zwaar te bestraffen, kreeg men verschillende mistoestanden. Er
werden vergissingen begaan, en de straffen voor dezelfde misdrijven durfden
naargelang plaats en tijdstip van de veroordeling wel eens sterk uit elkaar
lopen. De straffen varieerden van beroving van persoonlijke rechten en
verbeurdverklaring van goederen tot de doodstraf
, over tijdelijke of levenslange
gevangenisstraf. De zwaarste straffen vielen te beurt aan de leiders van
terreuracties en van de collaborerende partijen. Deze moesten echter soms bij
verstek veroordeeld worden omdat ze gevlucht waren naar Spanje of
Latijns-Amerika. Zo dook ex-Rex-leider Leon Degrelle onder in Spanje, en
ondanks herhaaldelijk aandringen van de Belgische regering werd hij nooit
uitgeleverd.
Ook andere vormen van officiele repressie
werden in het leven geroepen. De burgerlijke epuratie zorgde voor de
bestraffing van politieke collaboratie en de minder zware gevallen van
militaire collaboratie. De straf was hier meestal het levenslang verlies van
alle burgerlijke en politieke rechten. De administratieve epuratie zorgde van
haar kant voor de verwijdering van ambtenaren en gemeente- en
provincieraadsleden die met de bezetters samengewerkt hadden. En daarnaast had
men ook nog het fameuze "bewijs van burgertrouw". Dit document, dat voor
tal van zaken nodig was en dus noodzakelijk was om normaal te functioneren in
de maatschappij, werd uitgereikt door de burgemeesters en
politiecommissarissen. Zo konden zij ook mensen die verdacht werden van
incivisme buiten de maatschappij plaatsen.
Ook de officiele repressie werd door
bepaalde mensen misbruikt. In zo'n woelige omstandigheden was het vrij
gemakkelijk met persoonlijke vijanden af te rekenen door ze te beschuldigen van
collaboratie. In totaal waren er dan ook meer dan 400.000 verdachten. Een enorm
aantal, dat ongeveer een vijfde van het toenmalige kiezerskorps
vertegenwoordigde. Een eerste selectie werd doorgevoerd, zodat van slechts
57.000 gevallen een strafrechtszaak kwam. Daarvan werden 53.000 mensen
veroordeeld, meestal tot een gevangenisstraf en het verlies van hun politieke
en burgerlijke rechten. Daarnaast werden door de burgerlijke epuratie nog eens
22.000 mensen uit hun rechten ontzet en trof de administratieve epuratie
ongeveer 10.000 burgers. In totaal werden dus tussen de 90.000 en de 100.000
Belgen gestraft voor hun gedrag tijdens de oorlog. Het enorme aantal dossiers
zorgde er wel voor dat alles zeer traag verliep. Tegen eind 1945 was nog geen
10 % van de dossiers behandeld, een percentage dat door het vrijmaken van meer middelen
tegen de zomer van 1947 steeg tot 80 %.
Geleidelijk aan zou de situatie rustiger
worden, onder andere door het besef dat er excessen gebeurd waren. Vanaf einde
1946 kwamen er al talrijke gratiemaatregelen. En de regering Spaak-Eyskens, die
van maart 1947 tot juni 1949 aan de macht was, probeerde de zaak te kalmeren.
Eerst werd er geprobeerd een einde te maken aan de uitvoering van de doodstraf.
In juni 1948 kwam dan de "eerste wet op de epuratie" tot stand,
waarin bepaald werd dat veroordeelden, die geen criminele straf opgelopen
hadden, hun politieke en burgerrechten konden terugkrijgen van een
correctionele rechtbank. Er kon dus in bepaalde gevallen bijgestuurd worden.?
Dit had als gevolg dat een ganse hoop veroordeelde collaborateurs genade kregen
of voorwaardelijk / voorlopig vrijkwamen. Maar blijkbaar was niet de hele
bevolking klaar voor een zachtere aanpak: Minister van Justitie Paul Struye
werd gedwongen tot ontslag toen er te veel protest rees tegen een
clementiemaatregel: hij had de doodstraf van twee oud-rexisten in levenslange
hechtenis omgezet. Ook de Koude Oorlog beinvloedde de repressie. De communisten
waren namelijk een sterke drijvende kracht achter de repressiepolitiek en dus
zorgden de toenemende Oost-West-problemen voor een tempering.
4.2. Tempering en politieke
factoren
Politiek was er geen eensgezindheid over
hoe de repressie moest aangepakt worden. De katholieken waren vooral te vinden
voor een snelle en rechtvaardige aanpak, de socialisten, liberalen en
communisten zagen meer heil in een snelle en strenge aanpak.
En ook allerlei andere factoren hadden
een invloed. Zo werden voor economische collaboratie veel minder zware straffen
uitgesproken dan voor politieke collaboratie. De regering stuurde hier zelfs op
aan. Het feit dat veel personen die verdacht werden van economische
collaboratie, nodig waren bij de heropbouw van het land is daar natuurlijk niet
vreemd aan. Ook speelde het feit dat het meestal om invloedrijke personen ging,
een rol. Daar kwam nog bij dat de collaboratie van bedrijven kon gezien worden
als een "politiek van het minste kwaad": door aan de vijand te
leveren konden ze er onder andere voor zorgen dat de werkgelegenheid
gewaarborgd bleef. Ook werden kleine collaborateurs veel strenger bestraft dan
grote.
Ook heel belangrijk is de link tussen de
repressie en de Vlaamse Beweging. Aangezien een deel van de Vlaamse Beweging
zich gecompromitteerd had door te collaboreren, werd die ook zwaar getroffen
door de repressie. Dit gebeurde zowel direct als indirect. Direct, aangezien
een deel van de aanhang veroordeeld werd en indirect omdat de Vlaamse Beweging
gediscrediteerd werd, er kwam een soort smet op te liggen. Vlaamsgezindheid (of
zelfs Vlaams zijn) werd in bepaalde (linkse Franstalige) kringen onmiddellijk
geassocieerd met collaboratie.
Die negatieve houding van bepaalde,
vooral Waalse, kringen werd ingegeven door de andere aard van de collaboratie
in Franstalig Belgie. Daar was de collaboratie veel minder politiek van aard en
veel brutaler, daarom was er ook veel minder begrip voor.
De repressie werd ook ingeschakeld in de
koningskwestie. De tegenstanders van de koning beschreven Leopold wel eens als
de grootste collaborateur van allemaal en gebruikten dat argument dan ook tegen
zijn terugkeer. Daar tegenover zagen veel aanhangers van Leopold zijn
rehabilitatie als een mogelijkheid om meer begrip te doen ontstaan voor de
collaborateurs.
Tenslotte moet nog gezegd worden dat de
repressie natuurlijk niet zonder gevolgen was. In de collaborerende milieus
ontstond een soort rancune over de manier waarop de samenleving hen behandeld
had. De vrijgelaten collaborateurs geraakten ook nogal geisoleerd en begaven
zich altijd in hetzelfde wereldje, zodat netwerken en verenigingen ontstonden.
5. Vlaamse en Waalse Beweging
5.1. Algemeen
Op 20 november 1945 vond een Waals
Nationaal Congres plaats. Daar circuleerden ideeen zoals een federaal Belgie,
een onafhankelijk Wallonie, een aanhechting van Wallonie bij Frankrijk, …
Belangrijke Waalse politici waren op dat congres aanwezig. In 1950 nam het
Waals Nationaal Congres radicale standpunten in tegen Leopold III, en werd er
onder andere opgeroepen zich niet te laten doen door het klerikale Vlaanderen.
De Koningskwestie werkte de communautaire tegenstellingen dus duidelijk in de
hand.
De Vlaamse Beweging had, zoals al net vermeld, serieuze last van
de repressie. Ze kwam zeer verzwakt uit de oorlog, en was zowel politiek als
moraal in diskrediet geraakt.? De Franstaligen grepen de gelegenheid zelfs aan
om een extra anti-Vlaamse houding aan te nemen, met als excuus dat
Vlaams-nationalisme gelijk stond met collaboratie. De Vlaamse Beweging sleepte
die oorlogslast zeker mee tot het begin van de jaren 1950. Tot een
hergroepering van de Vlaams-nationale krachten kwam het in eerste instantie dan
ook niet.
De toepassing van de taalwetgeving zorgde
voor een extra probleem. De Vlamingen vonden dat die wetgeving op een
onbevredigende manier toegepast werd. Kwam daarbij nog de talentelling van
1947, die het verfransingsproces rond Brussel en de rest van de taalgrens
duidelijk maakte. Dat (het officieel tweetalige) Brussel altijd maar verder
verfranste, was gebonden aan het feit dat het Frans gezien werd als een middel
voor sociale promotie. Het Nederlands werd geassocieerd met lagere sociale klassen.
5.2. De IJzertoren
In 1945 en 1946 werden twee aanslagen
gepleegd op de IJzertoren, een monument met een zeer grote Vlaamse symbolische
waarde. De oorsprong van de toren gaat terug tot de Eerste Wereldoorlog,
wanneer Vlaamse intellectuelen zich in de Frontbeweging organiseerden.
Bedoeling was te protesteren tegen de mistoestanden in het Belgisch leger, waar
Vlaamse soldaten onder bevel stonden van Franstalige officieren. Vanaf 1920
kwamen er bijeenkomsten aan de graven van Vlaamse soldaten, die versierd werden
met "heldenhuldezerken". Toen deze in 1925 vernield werden, ontstond
uit protest het idee om een groots monument op te richten "als symbool van
het lichamelijke en morele lijden van de Vlaamse IJzersoldaten en tevens als
getuigenis van hun ideaal, uitgedrukt in de leuze AVV-VVK."
Het IJzerbedevaartcomite zorgde
voor de inzameling van geld en voor de aankoop van grond in Diksmuide, zodat in
1928 kon gestart worden met de bouw van de toren. In oktober 1929 werd hij
afgewerkt en in 1930 ingewijd.
In de beginperiode hadden de bedevaarten
vooral tot bedoeling de gesneuvelde soldaten te herdenken en waren ze niet
antibelgicistisch. Daar kwam echter verandering in: in de jaren 1930 gingen de
jaarlijkse bedevaarten meer en meer gebruikt worden om Vlaamse eisen te
formuleren en evolueerde het hele gebeuren meer en meer in
Vlaams-nationalistische en VNV-richting. De Tweede Wereldoorlog zette deze
beweging voort: de bedevaarten raakten meer en meer bij de collaboratie
betrokken. Dit gaf na de oorlog natuurlijk aanleiding tot problemen. Daar kwam
nog bij dat bijna alle leden van het IJzerbedevaartcomite veroordeeld werden
voor collaboratie.
De IJzertoren kreeg dus een zeer
negatieve connotatie. Willy Moons schrijft: "Aan de vooravond van de
eerste dynamitering van de IJzertoren (…) was de IJzertoren voor de Vlamingen
een toren van Babel geworden en voor de belgicisten een symbool van
collaboratie en schande. (…) In de eerste dagen van de repressie waren alle
"zwarten" opgepakt, was Vlaams taboe en werd katholiek met Vlaams en
collaboratie vereenzelvigd."
Het kwam inderdaad tot een dynamitering.
In de nacht van 15 op 16 juni 1945 werd een explosieve lading in de toren tot
ontploffing gebracht, met als resultaat een gat van tien op twee meter. De
toren stond er dus nog. Het gerechtelijk onderzoek leverde niets op en niemand
reageerde: de politiek niet, het gerecht niet en de pers niet. Wel werd
gedacht dat verzetskringen wel eens achter de aanslag konden zitten, aangezien
deze gedreigd hadden de toren op te blazen.
Tweede keer, goede keer … op zaterdag 16
maart 1946 werd een nieuwe aanslag gepleegd die de toren bijna volledig
vernielde. Er kwam een onderzoek en deze keer bleven de reacties niet uit. Er
kwam een quasi unanieme veroordeling van de aanslag vanuit de pers, allerlei
verenigingen en verantwoordelijken en het parlement, waar alle partijen de
aanslag afkeurden.
Het gerechtelijk onderzoek leidde tot de
arrestatie van een aantal verdachten. Maar er bleek vanalles mis te lopen:
getuigen bleven zwijgen, magistraten werkten elkaar tegen, het onderzoek werd
stilgelegd en heropend en de onderzoeksrechter trok zich uit het onderzoek
terug. In juni 1951 werden de twaalf verdachten buiten vervolging gesteld.
De aanslag betekende echter zeker niet
het einde van de IJzerbedevaarten. In augustus 1948 werd de eerste naoorlogse
bedevaart georganiseerd. De bedevaart zelf verliep zonder problemen, maar drie
dagen ervoor werd het huis van professor Fransen, voorzitter van het
IJzerbedevaartcomite, zwaar beschadigd door een bom. Weer leverde het onderzoek
niets op.
De gearresteerde verdachten behoorden
allemaal tot de socialistische en liberale partij in Diksmuide, en sommigen van
hen zetelden zelfs in de gemeenteraad. Verder werden onder andere Emiel Samyn,
ex-bevelhebber van de ontmijningsdienst, en zijn zoon Robert, ook actief als
ontmijner, verdacht.
De toren was vernield, er moest dus een
nieuwe komen. Maar daarvoor was geld nodig. Op 19 augustus 1950 verklaarde de
CVP-regering dat "ruime toelagen zullen verleend worden voor het herstel
van het IJzermonument." Door die regeringssubsidie
en door ingezamelde giften kon
in augustus 1952 gestart worden met de bouw van de nieuwe IJzertoren, die
ingewijd werd op 22 augustus 1965.
Hoewel ondertussen gebleken is dat
Dovo-militairen de toren opgeblazen hebben in opdracht van een of meerdere
officieren, is de zaak officieel nooit opgehelderd. Wel werden bepaalde
politici ervan verdacht van de zaak op de hoogte te zijn.
6. Sociaal-economisch
6.1. De naoorlog: heropbouw,
prijzen en lonen
Na het einde van de oorlog werd het land
met allerlei economische problemen geconfronteerd. De oorlog had de economie
duidelijk geen goed gedaan: Belgie had sterk geleden onder de oorlog en de
Duitsers hadden het land leeggehaald. Maar toch waren er positieve punten te
bespeuren: door het feit dat Belgie redelijk snel bevrijd werd, werd er door
de terugtrekkende Duitse troepen minder schade aangericht. Een deel van de
industriele infrastructuur was bewaard en de haven van Antwerpen was ongeveer
intact. Dit zorgde ervoor dat de industriele productie redelijk snel kon
hervatten en dat tegen 1948 het productie- en welvaartspeil van 1939 hersteld
was. Wat hierbij ook een belangrijke rol speelde, is het feit dat Belgie door
de levering van Kongolese grondstoffen aan de geallieerden over buitenlandse
deviezen beschikte, zodat voedingsmiddelen en grondstoffen konden aangekocht
worden.
Een groot probleem was dat er door de
oorlog een situatie ontstaan was van ongelooflijk hoge prijzen en totaal
onaangepaste lonen. Deze situatie was tijdens de bezetting voor het grootste
deel van de bevolking onhoudbaar, en dus wilde de regering na de bevrijding de
situatie zo snel mogelijk rechttrekken: er moest zowel een prijsdaling als een
loonsverhoging komen.
In september 1944 werden de lonen
aangepast. Er moest echter voorzichtig te werk gegaan worden om te vermijden
dat een te sterke loonstijging de prijsdaling zou hinderen. Uiteindelijk stond
de Nationale Arbeidsconferentie een stijging van 40 % toe ten opzichte van
1940. Daardoor kregen de gezinnen ruimte om andere producten dan voeding aan te
kopen, zoals bijvoorbeeld kleding. Maar door de grote vraag die zo ontstond,
werd de prijsdaling toch gehinderd.
Om inflatie te voorkomen ging de regering
dan weer over tot een muntsanering. Deze ingreep, die bekend geworden is als de
Gutt-operatie
, had als hoofddoel de geldomloop
drastisch te beperken. De geldvoorraad was namelijk tijdens de oorlog veel te
groot geworden en totaal niet meer in evenwicht met het mogelijke aanbod van
goederen en diensten. Iedereen mocht een beperkt aantal
oude bankbiljetten omwisselen,
de rest werd op rekeningen
geblokkeerd. Deze operatie was op lange
termijn nodig, maar was bij de bevolking natuurlijk niet al te populair. Mensen
spraken over "Gutt, die ons geld heeft afgepakt."
6.2. De sociale zekerheid, de
normale prijzen, de "kolenslag" en de belastingen
In december 1944 bracht Achille Van Acker
als Minister van Arbeid en Sociale Voorzieningen de Sociale Zekerheid tot stand.
De gesprekken, die al tijdens de oorlog tussen arbeiders- en
patroonsorganisaties gestart waren, vonden nu hun weerslag in het zogenaamde
"Sociaal Pact". Vanaf nu werd een systeem van pensioenen,
kinderbijslag, uitkeringen bij ziekte, invaliditeit, werkloosheid en betaald
verlof uitgewerkt. In het verlengde daarvan kwam de oprichting van de paritaire
commissies en ondernemingsraden.
De resultaten van de controlepolitiek op
de prijzen en de lonen, die de regering probeerde te voeren, bleven beperkt
door een gebrek aan middelen. Tot minstens 1945 kon er maar weinig gedaan
worden aan de zwarte markt. De blijvende economische problemen zouden in
februari 1945 trouwens ook voor de val van de regering Pierlot zorgen.
De daaropvolgende regering Van Acker
pakte het anders aan. Een groot deel van het tijdelijk geblokkeerde
"Gutt-geld" werd vrijgegeven, en de regering probeerde de
verkoopprijzen te controleren. Voor bepaalde vitale producten werden
maximumprijzen vastgesteld, voor andere producten "normale prijzen"
. Om de landbouw- en
kleinhandelprijzen te drukken, werd ook overgegaan tot subsidiering.
Wat de normale prijzen betreft:
zoals we verder nog zullen zien, werd in het najaar van 1947 een campagne in de
pers opgezet om de mensen voor deze materie te sensibiliseren. Een daarbij vaak
gebruikte slogan was "laat u niet beetnemen."
Geleidelijk aan probeerden de regeringen
de overheidsbemoeienis in de prijsbepaling terug te schroeven. De rantsoenering
werd voor bijna alle levensmiddelen in december 1947 opgeheven. Ook werd de
vrije markt in de handel zoveel mogelijk hersteld en werden de maximumprijzen
geleidelijk vervangen door normale prijzen. Daarnaast werden ook de subsidies
geleidelijk aan afgebouwd.
Dit zorgde echter voor een stijging van
de levensduurte. De regering besliste daarop aan gezinnen met een beperkt
inkomen te helpen door hen vanaf juli 1947 compensatievergoedingen toe te
kennen. Deze vergoedingen werden verleend in de vorm van bons, en kregen onder
de bevolking de bijnaam "compassiebons".
Achille Van Acker zette zich als premier
sterk in voor het terug op peil brengen van de steenkoolproductie. Dit was
belangrijk om de industriele productie verder te stimuleren. Deze zogenaamde
"kolenslag" leverde hem zelfs de bijnaam "Achille Charbon"
op.
Om iets aan de oorlogsschade te doen, was
er natuurlijk ook geld nodig. En geld moet van ergens komen, dus voerde het
parlement in oktober 1945 een aantal nieuwe belastingen in: 5 % op het
kapitaalbezit en tot 95 % op de oorlogswinsten.
6.3. Huisvesting
Ook op sociaal vlak waren er maatregelen
nodig. Door de vernielingen tijdens de oorlog waren heel wat gebouwen
vernietigd, zodat er een woningentekort ontstond. In verband hiermee kwamen
twee wetten tot stand. Door de "fundamentele wet tot beperking van de oorlogsschade"
werden kleine bezitters volledig vergoed voor de opgelopen schade. Bij grotere
bezitters werd een gedeeltelijke vergoeding gecombineerd met leningen aan
gunstige voorwaarden. Op 29 mei 1948 kwam dan de fameuze "Wet De
Taeye" tot stand. Deze moest de bouw van nieuwe goedkope gezinswoningen
stimuleren. Premies werden toegekend aan de mensen die een goedkope woning voor
eigen gebruik lieten bouwen. Deze wet stimuleerde sterk de particuliere
woningbouw en heeft dan ook bijgedragen tot het oplossen van het woningtekort.
6.4. Economische teruggang en
devaluatie van de Belgische frank
Na de verkiezingen van 26 juni 1949,
waarbij de liberalen een belastingsverlaging met 25 % beloofden, werd een
CVP-liberale regering samengesteld. De CVP had de absolute meerderheid waar ze
op rekende net niet gehaald en dus moest ze samen met de liberalen regeren. De
economische situatie werd in die periode minder rooskleurig. Er was een
algemene teruggang van de wereldconjunctuur en de werkloosheid steeg, vooral in
Vlaanderen. Het probleem werd efficient aangepakt door een politiek van
openbare werken.
Een ander probleem was dat Belgie door de
heropbouw van andere landen mogelijkheden verloor om naar deze landen uit te
voeren. In de eerste jaren na de oorlog had de Belgische uitvoer gezorgd voor
het binnenstromen van dollars, die dan konden aangewend worden voor aankopen in
de VS.
Daarbij kwam nog dat Europa sinds 1947
kampte met een systematische overwaardering van de munten. Op 21 september 1949
werd het Britse pond gedevalueerd met 30,5 %. En het Engelse voorbeeld werd
door andere landen gevolgd: Nederland, Frankrijk, Duitsland en de
Scandinavische landen devalueerden hun munten met 22 tot 30,5 %. In Belgie werd
eerst afwachtend gereageerd, maar uiteindelijk besliste de regering toch een
devaluatie met 12,34 % door te voeren. Dit gebeurde op 21 september 1949.
Heftige reacties van de socialistische oppositie bleven natuurlijk niet uit,
maar de devaluatie heeft wel degelijk een positief effect gehad op de economie.
Ook het uitbreken van de oorlog in Korea
zorgde voor een herleving van de economie als gevolg van een stijgende vraag
naar goederen.
7. Dagelijks leven
Een kort fragment uit "Het Nieuws
van de XXe eeuw": "De toestand waarin het land zich bevindt is veel
beroerder dan de gevluchte regering in Londen zich heeft voorgesteld. (…) Ook
het wegtransport is zo goed als totaal verlamd, want de wegen liggen er
verhakkeld bij. Bovendien is het wagenpark tot nul herleid en de benzine staat
op de bon. Maar de grootste handicap bij het opstarten van de economie is het
gebrek aan steenkool. Met de voedselvoorziening is het ook al tragisch
gesteld."
Die problemen met de voedselvoorziening
zorgden ervoor dat producten zoals brood, vlees en boter aan beperkingen
onderhevig waren. Tot de situatie herstelde, moesten de mensen zich tevreden
stellen met "haring, aardappelen, fruit, groenten en margarine". Toen
het herstel van de economie er dan kwam, werden de budgetten van de gezinnen
groter: er kon dus meer geld besteed worden aan kleding en verzorging.
Een ander kenmerk van de naoorlogse
periode was de "amerikanisering" van de Belgische maatschappij:
Amerikaans voedsel, Amerikaanse drank (Coca-Cola), Amerikaanse films,
Amerikaanse nylonkousen … vonden de weg naar ons land. De katholieke wereld
stond niet zo positief ten opzichte van die evolutie. De katholieke pers stelde
die "veramerikanisering" van de maatschappij zelfs gelijk met
"zedenverwildering", "materialisme" en "verlies van de
nationale (katholieke) identiteit."
En tot slot nog even vermelden dat er in
Brussel volop gewerkt werd aan de Noord-Zuidverbinding.
8. Belgie en de buitenlandse politiek
8.1. Internationale
samenwerking
Tijdens de Tweede Wereldoorlog stelde de
Londense regering zich aan de zijde van de geallieerden op, en dit in
tegenstelling tot de houding van koning Leopold. In 1942 ondertekende de
Belgische regering in ballingschap de "Verklaring van de Verenigde
Naties" waarbij de 25 ondertekenende landen er zich toe verbonden om geen
afzonderlijk vredesverdrag met Duitsland te sluiten. Ook werkten de Belgische
regeringskringen in Londen aan plannen voor de naoorlogse organisatie: onder
andere de plannen voor de Benelux-organisatie kwamen daar tot stand. Ook in
Belgie zelf bogen verschillende studiegroepen zich over de mogelijke naoorlogse
organisatie. Het besef groeide dat na de oorlog samenwerking tussen staten in
internationale organisaties nodig werd.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam Belgie in
een hele hoop internationale organisaties terecht. Aangezien Leopold, die voor
de oorlog een grote rol speelde in het internationaal beleid, opzijgeschoven
was en Prins Karel, de regent, zich veel minder dan zijn broer met buitenlands
beleid bemoeide, hadden de ministers ongeveer vrij spel. Vooral de socialist
Paul Henri Spaak toonde zich een zeer dynamieke Minister van Buitenlandse
Zaken. In 1949 werd hij opgevolgd door de katholiek Paul Van Zeeland.
Paul Henri Spaak had een duidelijke visie
voor de organisatie van de naoorlogse wereld. Die organisatie moest volgens hem
bestaan uit drie niveaus. Op het laagste niveau zou men regionale organisaties
vinden, zoals de Benelux. Deze regionale organisaties moesten volgens hem
steunen op een economische basis. Op het middelste niveau zag hij een iets
bredere samenwerking, bijvoorbeeld op het vlak van Europa. Op het hoogste
niveau zou men dan een "wereldorganisatie" vinden die de twee andere
niveaus zou domineren.
8.2. De Benelux
De Benelux gaat terug tot plannen die de
Belgische en Nederlandse regeringen tijdens hun ballingschap in Londen
bespraken. Vanaf 1941 kwamen contacten tot stand om de mogelijkheid van een
douane-unie tussen de twee landen te bespreken. Daarop kwamen in 1943 een
monetair akkoord en in 1944 een douane-akkoord tot stand tussen Belgie, Nederland
en Luxemburg. Door problemen werd de uitvoering van het douane-akkoord echter
uitgesteld tot 1 januari 1948. De economieen van Nederland en Belgie
verschilden nogal sterk, zodat de integratie met veel moeilijkheden gepaard
ging. In januari 1946 kwam er wel een Belgisch-Nederlands cultureel akkoord tot
stand. Misschien was de idee van de akkoorden wel belangrijker dan de
praktische uitvoering ervan. Ze waren een uitdrukking van de wil van de
deelnemende landen om na de oorlog nauwer samen te werken, en vormden dus een
signaal naar de rest van de wereld. Naast economische samenwerking, was het
namelijk ook de bedoeling om op cultureel en politiek vlak nauwer te gaan
samenwerken.
8.3. De Verenigde Naties
& Bretton Woods
De Verenigde Naties moesten een opvolger
worden voor de vooroorlogse Volkenbond. Het doel van de organisatie was de
handhaving van de internationale vrede, door overleg tussen de verschillende
landen. Tijdens de Conferentie van San Francisco (april-juni 1945) werd het
"Charter van de Verenigde Naties" opgesteld, dat door 51 landen,
waaronder Belgie op 26 juni 1945 ondertekend werd. Eind december van dat jaar
werd Belgie definitief lid, na goedkeuring door het parlement. Belgie zou in de
beginfase zelfs een grote rol spelen, aangezien Paul Henri Spaak in januari
1946 aangeduid werd als eerste voorzitter van de Algemene Vergadering.
Tijdens de Conferentie van Bretton Woods
(juli 1944) werd dan weer de basis gelegd voor twee belangrijke financiele
internationale organen: het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank,
die in 1947 erkend werden als gespecialiseerde instellingen van de VN.
8.4. Het Marshallplan en de
blokvorming
Op 5 juli 1947 stelde de Amerikaanse
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken George Marshall een hulpprogramma aan Europa
voor, dat bekend zou worden onder de naam Marshallplan. Om deze hulp te
verdelen werd in april 1948 de Organisatie voor Europese Economische
Samenwerking (OEES)
opgericht,
waarbij zestien landen, waaronder Belgie, zich aansloten. Belgie kreeg echter
maar een klein deel van de Marshallgelden, aangezien de industriele
installaties grotendeels onbeschadigd uit de oorlog gekomen waren. Dit zorgde
later natuurlijk voor een achterstand tegenover andere landen, die wel meer
hulp gekregen hadden en hun industrie ermee vernieuwd hadden.
De Verenigde Staten wilden met dit plan
de economische heropbouw van Europa stimuleren en er zo voor zorgen dat de
Europese landen weer belangrijke handelspartners van de VS zouden worden. Maar
het plan zorgde ook voor een verdere verdeling van de wereld in twee kampen. Op
dat ogenblijk was al een zekere blokvorming vast te stellen, door het
Marshallplan werd dit alleen maar versterkt: Oost-Europese landen kregen een
verbod van Moskou om zich bij het plan aan te sluiten, en voor de West-Europese
landen die zich wel aansloten betekende het een definitieve opname in het
Westers Blok onder leiding van de Verenigde Staten.
Op die manier kwamen in West-Europa ook
de communisten in grote moeilijkheden. Ze organiseerden trouwens vanaf begin
1948 zowel in Belgie als in andere landen, stakingen tegen het Marshallplan.
Het Marshallplan paste ook perfect in de
zogenaamde Trumandoctrine. In maart 1947 kondigde de Amerikaanse president
Harry Truman aan dat de VS hulp zouden bieden aan alle vrije volkeren,
"tegen onderwerpingspogingen door gewapende minderheden of door druk van
buitenaf." Er moest dus ten allen prijze vermeden worden dat West-Europa
in de invloedsfeer van communistisch Rusland zou komen.
8.5. Pact van Brussel,
Westerse Unie en Navo
Aangezien de internationale toestand
nogal gespannen was en de neiging had te verslechteren, ging men over tot het
sluiten van alliantieverdragen. De Benelux, Frankrijk en Groot-Brittannie
zetten een eerste stap op 17 maart 1948, met het afsluiten van het Pact van
Brussel. Dit Pact zorgde voor de oprichting van de Westerse Unie. Naast een
militaire samenwerking, engageerden de landen zich ook voor een militaire,
economische, sociale en culturele samenwerking. Spaak beschouwde deze
samenwerking duidelijk als een verdere stap in de Europese samenwerking, na de
Benelux en de OEES.
Vrij snel begonnen de vijf landen te
onderhandelen met de VS en Canada over de uitbreiding van het Pact. Op 4 april
1949 werd het Noord-Atlantisch Pact in Washington ondertekend door 12 landen:
de Verenigde Staten, Canada, Belgie, Nederland, Luxemburg, Frankrijk,
Groot-Brittannie, Italie, Denemarken, Noorwegen, Portugal en IJsland. Het lot
van Europa kwam zo in Amerikaanse handen terecht.
8.6. De Raad van Europa en de
EGKS
Ook aan de Europese integratie werd
gewerkt. Op 28 januari 1949 werd de Raad van Europa opgericht door de
Conferentie van de Ministers van Buitenlandse Zaken van de vijf landen van het
Pact van Brussel. En in mei 1950 stelde de Fransman Robert Schuman zijn plan
voor om de Franse en Duitse productie van kolen en staal voortaan onder een
supranationale autoriteit te stellen, waarbij ook andere Europese landen zouden
kunnen aansluiten.
In Belgie zorgde dit voorstel
aanvankelijk niet voor al te veel belangstelling, het land was te erg in de ban
van de koningskwestie. Ook was de politieke wereld erg verdeeld over het plan.
In april 1951 zouden zes landen, waaronder Belgie, het EGKS-verdrag goedkeuren.
8.7. De Verenigde Staten,
Congo en het uranium
Belgie beschikte via de Congolese kolonie
over een uraniumvoorraad, waar de VS nogal op uit waren. Vanaf september 1942
leverde de "Union Miniere du Haut Katanga" uranium aan de Amerikanen,
waardoor deze hun atoomwapens konden ontwikkelen. De VS wilden echter een optie
op de volledige voorraad Congolees uranium. Onderhandelingen met de VS en
Groot-Brittannie leidden op 6 september 1944 tot een compromis met de Belgische
regering, waarbij tot februari 1956 aan de twee landen een monopolie toegestaan
werd op het uranium uit de Union Miniere-mijn van Shinkolobwe. Voor de VS was
dit van zeer groot belang: het grootste deel van het uranium waaruit ze hun
kernarsenaal opbouwden, haalden ze uit Congo.
De VS waren overgegaan tot het
vervaardigen van atoomwapens omdat ze vreesden dat ook Duitsland die beslissing
genomen had. En natuurlijk duurde het niet lang voor de Sovjetunie van de
plannen op de hoogte was. In 1943 beslisten de Russen om ook met een dergelijk
project te starten. Dit zorgde onder andere voor gespannen relaties met Belgie,
ondanks de pogingen van Spaak om een verzoenende houding tov de SU aan te
nemen.
8.8. Belgie en de Sovjetunie
Na de Tweede Wereldoorlog had Spaak de
neiging om een pro-Britse houding aan te nemen. Maar hij wilde ook goede
relaties met Rusland onderhouden, en stelde dan ook voor om te onderhandelen
over een Belgisch-Sovjet-vriendschapsverdrag. Deze verzoenende houding werd mee
bepaald door de aanwezigheid van communisten in de Belgische regering. De
toenaderingspogingen liepen echter op niets uit, onder meer door de Belgische
uraniumleveringen aan de VS. Door de Russische houding tov het Marshallplan
veranderde de Belgische houding en werd Rusland een potentiele vijand.
8.9. De invloed van het
buitenland op Belgie
Aangezien Belgie opgenomen werd in het
Westers blok, was vooral de invloed van de machtige Westerse mogendheden van
belang. Groot-Brittannie oefende een vrij grote invloed uit in de periode
1944-1947, en daar waren de Belgische regeringen vrij tevreden mee.
Maar nog groter was natuurlijk de invloed
van de Verenigde Staten. En ook hier is de figuur Spaak van groot belang. De
Amerikanen beschouwden Spaak als "de voornaamste Belgische staatsman"
en stelden hun vertrouwen in de man. De Verenigde Staten waren voorstander van West-Europese
economische samenwerking en probeerden hun cultuur in Europa, en dus ook in
Belgie te verspreiden: "Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken
geloofde dat de beste manier om het communisme te bestrijden het verspreiden
van de "American way of life" was. Vanaf 1948 deed de ambassade dan
ook een zeer grote inspanning om de Amerikaanse cultuur te verspreiden. Beurzen
werden ter beschikking gesteld om zoveel mogelijk Belgische studenten in de VS
te laten studeren. Amerikaanse films en muziek werden gepromoot. Veelbelovende
jonge politici kregen een lang verblijf in de VS aangeboden. Op die manier werd
getracht een levenslange vertrouwensrelatie met de Verenigde Staten en haar
ambassade op te bouwen."
In de Koningskwestie probeerden
ze zich neutraal op te stellen, maar toch werd er vanuit Washington gedacht dat
Leopold zich het best kon terugtrekken.
8.10. De KPB en de Koude
Oorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de
Communistische Partij in Belgie een "nationale patriottische partij en
verzetsorganisatie"
.
In het verzet werkten de communisten samen met andere ideologische groepen.
Zoals al gezegd is, werd de KPB door haar rol in het verzet en door de
oorlogsinspanningen van de Sovjetunie zeer populair na de oorlog. Het
ledenaantal kende een explosieve groei en de partij trad toe tot de regeringen
van nationale eenheid van Pierlot en Van Acker. De verkiezingen van 1946 waren
een relatief succes, met als gevolg een nieuwe regeringsdeelname in de linkse
regeringen van Van Acker en Huysmans.
De KPB stelde zich in deze periode op als
"een onafhankelijke partij die in een breed democratisch front moest
voortstrijden tegen nazi-Duitsland en zijn vijfde colonne in eigen land."
Deze vijfde colonne werd wel
zeer breed geinterpreteerd: ook de trusts, monopolies en het grootkapitaal
behoorden daartoe.
Een eerste botsing in de regering kwam er
in november 1944, toen de communisten de opstapten uit onvrede met de gang van
zaken in verband met de ontwapening van het verzet. Maar ze keerden na enkele
maanden terug. De definitieve breuk met regeringsdeelname zou er pas komen op
12 maart 1947, wanneer de KPB de regering verliet, officieel omdat ze niet
akkoord ging met de gevoerde steenkoolprijzenpolitiek. Maar ook het begin van
de Koude Oorlog was hieraan zeker niet vreemd.
Hoewel de Komintern in 1943 door Stalin
ontbonden was om de relaties met de geallieerden te verbeteren, bleef er toch
een controle vanuit Moskou op de communistische partijen in Europa bestaan. In
september 1947 werd dan de Kominform opgericht, die als doel had informatie en
ervaringen tussen de communistische partijen uit te wisselen en hun
activiteiten te coordineren. Het achterliggende doel vanuit Moskou was
duidelijk de politiek van de Europese communistische partijen afstemmen op
Moskou. De partijen moesten geradicaliseerd worden en moesten optreden tegen de
blokvorming in hun eigen land.
De KPB volgde deze richtlijnen en toonde
zich een grote voorstander van de onafhankelijkheid. Ze wilde dan ook de
inlijving in het Westers blok vermijden. De partij zag dat als vijandig ten
opzichte van de Sovjetunie en de vrede en wilde veel liever samenwerken met de
Russen dan met Westerse landen. De KPB ging dan ook actie voeren tegen allerlei
uitingen van de Westerse blokvorming, die ze zag als een onderwerping aan het
Amerikaans imperialisme: Marshallplan, Pact van Brussel, Navo, … Ze hadden
duidelijk een visie die tegengesteld was aan die van de Amerikanen: ze zagen
de Sovjetunie als de leider van het vredeskamp tegen de "westerse
agressor".
De Koude Oorlog zorgde ervoor dat de KPB
verder aan invloed verloor. En politieke tegenstanders speelden hierop in.
Vanaf eind 1946 gingen andere partijen zich van de communisten distantieren en
probeerden ze hen in een slecht daglicht te stellen. Zo verweet onder andere de
socialistische pers hen dat ze de belangen van de Sovjetunie dienden. Een
CVP-blad noemde de communistische ministers zelfs agenten in dienst van het
buitenland. Hans Depraetere en Jenny Dierickx spreken in hun boek zelfs van
"grootse provocatie- en desinformatiecampagnes" in de katholieke en
socialistische pers, "opgevoerd om een wig te drijven tussen de bevolking
en de KPB".
Ook door campagnes die de Sovjetunie in een slecht daglicht stelden, werd de
KPB indirect getroffen.
Al deze factoren zorgden voor een
halvering van het aantal communistische kamerzetels bij de verkiezingen van
1949, een aantal dat in 1950 nog verder zou dalen.
Een opstoot van populariteit
in de antileopoldistische campagne en bij de moord op partijvoorzitter Julien
Lahaut kon het tij niet doen keren.
II. Nederland
De naoorlogse situatie was is Nederland
veel dramatischer dan in Belgie. Economisch was het land veel zwaarder
getroffen, zodat een strak economisch beleid nodig was. En daarbij kwamen nog
de problemen met de Indonesische kolonie en tewerkstellings- en
huisvestingsproblemen door de groeiende bevolking.
Economisch was een dirigistische politiek
van soberheid nodig om het land er terug bovenop te helpen. Gebrek aan deviezen
en problemen met de betalingsbalans waren ook eigen aan Nederland. Vandaar dat
de Marshallhulp, veel meer dan in Belgie, voor het land een zeer belangrijk
middel was om de economie op gang te houden.
Op politiek vlak probeerde men met de
oprichting van de Nederlandse volksbeweging een progressieve volkspartij in het
leven te roepen, maar het bleef bij een beweging. De vooroorlogse partijen
namen dan maar weer hun posities in, al dan niet in vernieuwde vorm. Bij de
verkiezingen van 1946 haalde de Katholieke Volkspartij 31 % van de stemmen, de
Partij van de Arbeid iets meer dan 28 %. De antirevolutionairen haalden bijna
13 % en de liberalen van de Partij van de Vrijheid 6,4 %. Vanaf juli 1946 werd
Nederland bestuurd door rooms-rode bewindsploegen, die vanaf 1948 aangevuld
werden met andere partijen.
De communistische Partij (CPN) had zich
bij de bevrijding opgeheven in de hoop te kunnen deelnemen aan een progressieve
volkspartij. Maar toen dat niet mogelijk bleek, werd ze al in juli 1945 terug
opgericht en kon ze profiteren van de naoorlogse populariteit van het
communisme. Zoals in Belgie bestond er namelijk een "algemeen gevoel van
dankbaarheid" ten opzichte van de Sovjetunie voor haar rol in de oorlog,
en zoals in Belgie hadden de communisten een belangrijke rol gespeeld in het
verzet.
Ondanks een groot succes bij de
verkiezingen van 1946 (ze haalden toen 10,6 % van de stemmen) kregen de
communisten geen enkele kans om deel te nemen aan het beleid. Hun populariteit
zou dan ook gaan afnemen, ook weer beinvloed door de gebeurtenissen in de
Sovjetunie en de Koude Oorlog.? De KPN koos in Koude Oorlog-gebeurtenissen de
kant van de Sovjetunie en distantieerde zich van het publiek door afwijkende
standpunten in te nemen. "In februari 1948 demonstreerden veel
Nederlanders met ongekende verontrusting tegen de gebeurtenissen in
Tsjechoslowakije en tegen het communisme.", schrijft E.H. Kossmann.
Ook Nederland werd geconfronteerd met een
wissel op de troon. Op 6 september 1948 abdiceerde Koningin Wilhelmina ten
voordele van haar dochter Juliana.
De repressie verliep in Nederland
rustiger dan in Belgie. 66.000 mensen werden door de Bijzondere Gerechtshoven
veroordeeld en duizenden anderen werden voor korte of lange tijd uit hun beroep
weggezuiverd.
En tenslotte moet nog het geval Indonesie
vermeld worden. Tijdens de oorlog werd deze Nederlandse kolonie door de
Japanners bezet, en op 7 augustus 1945 riepen de Japanners de Indonesische
onafhankelijkheid uit. In Nederland werden verschillende houdingen aangenomen,
men wist blijkbaar niet goed hoe te reageren. In 1947 en 1948 zouden er zich
interventies van Nederlandse troepen voordoen, maar uiteindelijk zou het land
zich, onder druk van de VS en de VN neerleggen bij de onafhankelijkheid, die in
augustus 1949 door een rondetafelconferentie in Den Haag geregeld werd.
III. De Wereld
1. De Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog was een duidelijk gevolg van de agressieve
politiek van Duitsland en Hitler. Terwijl de andere landen probeerden de vrede
te bewaren, stuurde hij aan op een oorlog. Nazi-Duitsland verheerlijkte de
oorlog zelfs. In het voorjaar van 1940 ging Duitsland dan ook over tot de
aanval. Op zeer korte tijd werden Noorwegen, Denemarken, Nederland, Belgie en
Frankrijk overrompeld. Alleen Groot-Brittanie kon op dat moment nog weerstand
bieden. Hitler had met zijn oorlog twee grote doelstellingen: meer leefruimte
veroveren en de joden vernietigen.
Geleidelijk aan evolueerde de strijd tot
een echte wereldoorlog. Italie stelde zich aan de zijde van Duitsland, de
Sovjetunie profiteerde van de omstandigheden om delen van Oost-Europa te
bezetten en in juni 1941 schond Hitler het Duits-Russisch niet-aanvalsverdrag
door de Sovjetunie binnen te vallen. De Russen kwamen nu aan de zijde van de
geallieerden te staan, en daardoor werd de strijd voor Duitsland extra moeilijk
: er moest nu op twee fronten tegelijk gevochten worden
En alsof dat nog niet genoeg was, rolden
ook de kolonies in de oorlog, viel Japan de Verenigde Staten aan door een
bombardement op Pearl Harbour in december 1941 en verklaarde ook Hitler de oorlog
aan de VS.
In Europa zetten de geallieerden de
strijd vooral voort door middel van bommenwerpers, maar spijtig genoeg hadden
die aanvallen niet alleen weinig resultaat, ze waren ook bijzonder destructief
en kostten vele burgerlevens. In mei 1944 gingen de geallieerden dan toch over
tot de landing in Normandie, waarna Europa door geallieerde troepen bevrijd
werd.
Duitland capituleerde uiteindelijk op 7
mei 1945. Meteen werden ook de Duitse oorlogsgruwelen veel duidelijker:
uitroeiingskampen, medische experimenten op gevangenen, … Japan tot capitulatie
dwingen was iets moeilijker. Daarvoor bleken twee Amerikaanse atoombommen op de
steden Hiroshima en Nagasaki nodig, waarna de Japanners zich op 2 september
1945 overgaven.
2. De Koude Oorlog
Lode Wils beschrijft de Tweede
Wereldoorlog als "niet alleen een machtsstrijd tussen naties, maar ook
tussen ideologieen: fascisme, democratie en communisme".
Het fascisme was door de oorlog
verslagen, maar tussen de democratische en communistische overwinnaars zouden
er al snel problemen rijzen. De geallieerden waren het onderling namelijk niet
eens over hoe de wereld er na de oorlog moest uitzien. De Verenigde Staten
stelden de vrijheid onder de vorm van parlementaire democratie centraal, de
Sovjetunie gelijkheid onder de vorm van het communistisch systeem. En
natuurlijk wilden ze beiden zoveel mogelijk landen in hun invloedsfeer.
2.1. De conferenties en de
verslechtering van de relaties
Nog tijdens de oorlog hadden al een reeks
conferenties tussen de geallieerde mogendheden plaatsgevonden. In 1945 werd
daaraan nog een verlengstuk gebreid, met de conferenties van Jalta en Potsdam.
In Jalta (februari 1945) overlegden de Verenigde Staten, Groot-Brittannie en de
Sovjetunie onder andere over het scheppen van Duitse bezettingszones, Duitse
herstelbetalingen, de oprichting van de Verenigde Naties en de inlijving van
een deel van Polen door de Sovjetunie. Ook werd er overeengekomen dat in de
bevrijde staten vrije verkiezingen zouden moeten plaatsvinden om democratische
regeringen aan de macht te brengen.
Tijdens de conferentie van Potsdam,
gehouden in juli en augustus 1945 (dus na de Duitse capitulatie), werd al
duidelijk dat het zeer moeilijk was de mogendheden op dezelfde lijn te krijgen.
De onenigheid over het lot van Duitsland zorgde ervoor dat het land in
verschillende bezettingszones verdeeld werd. Het wederzijds vertrouwen tussen
de grootmachten bleek overigens ook al zoek.
2.2. Blokken tekenen zich af
Snel na deze conferenties zou de sfeer
danig verzieken. In de VS leefde het gevoel dat er met de Russen niet te
onderhandelen viel, omdat ze enkel op expansie uitwaren. En dat gevoel zou
versterkt worden door de berichten van George Kennan, werkzaam om de
Amerikaanse ambassade in Moskou. Hij verspreidde begin 1946 het bericht dat men
er in de SU van overtuigd was dat er met de VS niet te werken viel.
Maarten Van Rossem schrijft hierover:
"Ten behoeve van de veiligheid van de SU op lange termijn was het absoluut
noodzakelijk dat de VS vernietigd werden. Kennan schreef dat het niet de minste
zin had de Russen uit te leggen dat ze helemaal niet bedreigd werden. Hun
angsten, waar ook hun agressie uit voortkwam, waren volkomen irrationeel."
Ook was er een sterke Amerikaanse vrees
dat de Russen de democratische staten zouden willen ondermijnen door middel van
communistische partijen en organisaties. En die vrees was zeker niet onterecht
: in Roemenie kwamen de communisten in februari-maart 1945 door druk vanuit
Moskou aan de macht. Rond diezelfde periode deed zich in Polen hetzelfde voor:
de niet-communistische leiders werden door Moskou uitgeschakeld en vervangen
door communisten. Daarbij kwam nog dat het Rode Leger absoluut niet van plan
was om uit de door haar bevrijde gebieden te vertrekken. De Baltische Staten, een
deel van Polen en een deel van Oost-Pruisen werden gewoon bij de Sovjetunie
ingelijfd.
De Britse ex-premier Winston Churchill
zorgde ervoor dat de Sovjetvrees het grote publiek bereikte. In maart 1946
hield hij een toespraak waarin hij waarschuwde voor het "IJzeren
Gordijn" dat over Europa neergedaald was, nu een hele reeks Centraal- en
Oost-Europese staten onderhevig waren aan controle vanuit Moskou.
2.3. Trumandoctrine,
Marshallplan en verdere Russische blokvorming
De reeds vermelde Trumandoctrine en Marshallplan
werkten in 1947 de blokvorming verder in de hand. President Truman wou zich met
de Verenigde Staten absoluut opwerpen als de verdediger van de vrije volkeren,
en dus vond hij het nodig democratische regimes te beschermen tegen de
communistische dreiging. De directe aanleiding hiervoor waren de burgeroorlog
in Griekenland, waar de communisten de strijd dreigden te winnen, en de Turkse
crisis.
Het Marshallplan betekende het economisch
verlengstuk van de Trumandoctrine, waardoor West-Europa nu formeel in de
invloedsfeer van de Verenigde Staten opgenomen werd. Met de oprichting van de
Navo kreeg de samenwerking ook een militair karakter.
Stalin bleef ondertussen niet stilzitten.
Oost-Europese staten kregen een verbod deel te nemen aan het Marshallplan en
als reactie op het plan werd de Kominform opgericht, een internationaal
communistisch partijorgaan dat moest zorgen voor coordinatie tussen de
communisten in de verschillende Europese landen. En ondertussen werd er in
Oost-Europa ook rustig doorgegaan met communistische machtsovernames. Daarvan
zorgde de machtsgreep in Tsjechoslowakije voor de heftigste reacties in het
Westen.
2.4. Duitsland en Berlijn
Na de oorlog beslisten de mogendheden dus
om Duitsland in bezettingszones te verdelen. De Verenigde Staten,
Groot-Brittannie, Frankrijk en de Sovjetunie kregen elk een zone. Probleem was
dat de hoofdstad Berlijn zich in de oostelijke Sovjetzone bevond. Er werd dan
een regeling uitgewerkt waardoor ook Berlijn verdeeld werd, en het westen van
Berlijn dus een Westerse enclave werd in Sovjetgebied.
In de lente van 1948 beslisten de
Westerse mogendheden tot een samenwerking tussen hun bezettingszones. In het
kader daarvan werd in die zones onder andere overgegaan tot een munthervorming,
die door de Sovjetunie niet op prijs werd gesteld. Als represaillemaatregel
besliste Stalin dan (officieel voor onderhoudsredenen) alle toegangswegen tot
West-Berlijn te blokkeren. De Westerse mogendheden lieten het echter niet aan
hun hart komen en organiseerden een luchtbrug om de noodzakelijke producten aan
te voeren. 277.204 vluchten werden tijdens de duur van de blokkade, tussen 24
juni 1948 en 12 mei 1949, uitgevoerd.
Na dit incident werd vrij snel overgegaan
tot de oprichting van de Duitse Bondsrepubliek (Westen) en de Duitse
Democratische Republiek (Oosten). West-Duitsland werd opgenomen in de
West-Europese samenwerking.
2.5. De atoombom
De Tweede Wereldoorlog stimuleerde het
gebruik van nieuwe technologieen. De strijd zorgde er onder andere voor dat de
Verenigde Staten overgingen tot het vervaardigen van de atoombom.
De VS waren gestart met het
vervaardigen van atoomwapens omdat ze vreesden dat ook nazi-Duitsland die
beslissing genomen had.
President Truman kreeg kort na het begin
van de conferentie van Potsdam het bericht dat de eerste experimentele explosie
van de atoombom, in de woestijn van New Mexico, een succes was. Dit gaf de
Amerikanen meer zelfvertrouwen, ze kregen het gevoel dat deze bom hun positie
in de naoorlogse wereld onaantastbaar maakte.
De werking van de atoombom is
een kettingreactie op basis van verrijkt uranium. Dat dit uranium zeer gegeerd
was, hoeft dan ook niet gezegd te worden.
De eerste echt gebruikte atoombom viel op
6 augustus 1945 op de Japanse stad Hiroshima en had als bedoeling de Japanners
tot capitulatie te dwingen. Drie dagen later volgde een tweede bom op Nagasaki.
De steden werden met de grond gelijk gemaakt.
En na dit eerste "succesvolle"
gebruik ging de ontwikkeling van het kernwapen verder. Vanaf 30 juni 1946
begonnen de Amerikanen met een reeks kernproeven op Bikini, een atol in de
Stille Oceaan. Tweehonderd afgedankte schepen deden dienst als proefdoel. De
bevolking van het atol werd naar een ander eiland overgebracht.
De Verenigde Staten voelden zich zeer
sterk door hun atoommonopolie. Ze waren dan ook niet echt opgezet met het
doorbreken van dat monopolie door de Sovjets in 1949. Alleszins werkte het feit
dat beide mogendheden nu over een atoombom beschikten, stabiliserend. Een
confrontatie zou zeker uitdraaien op wederzijdse destructie.
In deze Koude Oorlogsfeer waren
spionageaffaires natuurlijk onvermijdelijk. In maart 1950 werd bijvoorbeeld de
Duitse (en tot Brit genaturaliseerde) atoomgeleerde Klaus Fuchs veroordeeld
wegens spionage voor de Sovjetunie.
Maar er waren ook wetenschappers die meer
aandacht hadden voor het lot van de mensheid en de wereld. Sommigen probeerden
de politieke leiders ervan te overtuigen de atoombom niet te gebruiken, maar
het mocht niet baten. Andere wetenschappers probeerden het gebruik van atoomwapens
aan controle te onderwerpen. In oktober 1950 verklaarde Albert Einstein dat de
"vruchten van de wetenschap" zich in handen van de "blinde
politiek" bevonden. Volgens hem was een supranationaal gezag nodig om de
mensheid voor de totale vernietiging te behoeden."
2.6. Anticommunisme en
McCarthysme
Over de schuld van de Koude Oorlog wordt
veel gediscussieerd. Wat zeker is, is dat de Amerikanen zeer ver gegaan zijn in
het demoniseren van de Sovjetunie. Volgens de revisionistische Koude
Oorlog-visie gingen de Amerikaanse politici om verkiezingsdoeleinden en om de
bevolking achter hen te krijgen over tot het overdreven demoniseren van de
Russische tegenstanders.
Eric Hobsbawn schrijft: "Want het
is duidelijk, en het was in 1945-1947 zelfs al aannemelijk, dat de Sovjetunie
niet expansionistisch was, zeker niet agressief, en niet uitging van een
verdere verbreiding van het communisme buiten de gebieden waarover vermoedelijk
op de topontmoetingen van 1943-1945 overeenstemming was bereikt.", "Op
geen enkele rationele wijze vormde de SU een direct gevaar voor wie dan ook
buiten het bereik van de rode bezettingslegers. Het land was verwoest,
geplunderd en uitgeput uit de oorlog te voorschijn gekomen, van de economie in
vredestijd was niets over …"
De verdachtmakingen aan het adres van de
SU leidden op de duur tot een soort "openbare hysterie". Het hele
gedoe leidde tot een ware communistenjacht, waar de republikeinse senator
Joseph McCarthy een grote rol in zou spelen.
Het McCarthysme, zoals de beweging die McCarthy
op gang bracht genoemd wordt, ontaardde in een echte heksenjacht op echte en
vermeende communisten. Al in 1946 staken verdachtmakingen de kop op. Tijdens de
campagne voor de tussentijdse parlementsverkiezingen probeerden de
Republikeinen de democraten te associeren met het communisme. De democraten
reageerden en namen maatregelen om die verdachtmakingen van hen af te schudden.
Zo liet president Truman begin 1947 het federaal "Loyalty Program"
ontstaan. Dit impliceerde dat er van alle ambtenaren in dienst van de federale
overheid zou onderzocht worden of ze geen communistische politieke contacten
hadden of in het verleden hadden gehad.
In 1949 ging de regering nog een stap
verder. Elf leiders van de Amerikaanse Communistische Partij werden, louter om
hun politieke opvattingen, veroordeeld. In februari 1950 trad McCarthy dan op
het voorplan: hij uitte in het openbaar de beschuldiging dat er 205
communisten in het State Department werkten. Er kwam een commissie van,
voorgezeten door McCarthy, die de jacht op communisten opende. Op die manier
ontwikkelde zich een soort politieke terreur, die ook gevoed werd door de
Koreaanse oorlog. Deze paste zeer goed in de kraam van de communistenjagers,
aangezien het kon gezien worden als een groot offensief vanwege de communisten.
Een Amerikaans rapport uit april 1950
beschreef de SU als een onvoorstelbare dreiging, een Russische
verrassingsaanval werd mogelijk geacht en de diplomatieke middelen waren voor
de Amerikanen definitief afgeschreven.
Volgende passage illustreert hoe erg de
toestand in de VS was: "McCarthy's ongeremde optreden en de ernstige
aandacht die er door de media aan werd gegeven, leidden in het hele land tot
politieke heksenjachten. Geen putjesschepper of concierge kon meer in dienst
genomen worden voordat een of andere zelfbenoemde communistenjager zijn slonzig
en sinister "onderzoek" gedaan had."
In september 1950 kwam er zelfs de
"McCarran Security Bill", een wet die alle communisten dwong zich te
laten registreren door het Ministerie van Justitie en die de president de
bevoegdheid gaf in geval van oorlog de communisten te interneren.
2.7. Joegoslavie, China en
Korea
Na de Tweede Wereldoorlog werd
Joegoslavie opgenomen in het Sovjetblok, maar na verloop van tijd kwamen er
meer en meer problemen. De Joegoslavische leider Tito was naar de mening van de
Sovjetunie te? populair en te eigenzinnig, en dat zorgde voor wrijvingen. Tito
was namelijk niet de man om slaafs de richtlijnen vanuit Moskou op te volgen.
In de zomer van 1948 zou het tot een breuk komen. Joegoslavie zocht daarop
toenadering tot het Westen, waarna in november 1949 de laatste banden tussen
het land en de Sovjetunie doorgesneden werden.
China werd daarentegen in 1949
geconfronteerd met een communistische machtsovername. Al lange tijd was er een
strijd aan de gang tussen de nationalistische troepen van Tsjang Kai Tsjek en
de communisten van Mao Tse Toeng, die dus uiteindelijk voor de communisten (met
steun van de Sovjetunie) gewonnen werd. Op 21 september 1949 riep Mao de Chinese
volksrepubliek uit.
In juni 1950 kwam het tot een eerste
gewapende confrontatie tussen de twee blokken, en wel in Korea. Communistische
Noord-Koreaanse troepen trokken de 38
e
breedtegraad over en vielen
het kapitalistische zuiden binnen. Het Westen liet niet lang op een reactie
wachten: de Verenigde Naties
werden ingeschakeld. VN-troepen
kregen de opdracht het Noord-Koreaanse leger terug over de 38
e
breedtegraad te drijven.
2.8. Dekolonisatie
Ook kenmerkend voor de naoorlogse periode
en eigenlijk een gevolg van de oorlog, is de dekolonisatiegolf.Tussen 1945 en
1949 vonden Syrie, Libanon, Indie, Pakistan, Birma, Ceylon, Palestina en
Indonesie de weg naar de onafhankelijkheid. Tegen 1950 was heel Azie, behalve
Indochina, gedekoloniseerd. De grootmachten probeerden natuurlijk ook deze
landen in hun invloedsfeer te krijgen.
Balthazar (
Herman). Belgie onder de Duitse
bezetting, 10 mei 1940 ? 8 september 1944. In:
Algemene Geschiedenis der Nederlanden,
deel 15
.
Haarlem, Fibula ? Van Dishoeck, 1982, p. 29-31
Pas in juli 1944? werd er overgegaan op
een burgerlijk bestuur.
Balthazar (
Herman). Op. Cit., p. 32-39;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Politieke
geschiedenis van Belgie van 1830 tot heden
. Brussel, VUBPress, 1997, p. 225-226
Andere verzetsbewegingen waren onder andere de Belgische Nationale Beweging,
het Geheim Leger, Groep G en het Onafhankelijkheidsfront. (
Lagrou
(Pieter)
2
.
Verzet en naoorlogse politiek. In:
Huyse
(Luc) &
Hoflack
(Kris).
De democratie heruitgevonden
.
Leuven, 1995, p. 67-68)
Balthazar (
Herman). Op. Cit., p. 40-47;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
¸p. 227-229;
Meyers
(Wim)
& Selleslagh
(Frans).
De vijand te lijf, de Belgen in het verzet
.
Antwerpen / Amsterdam, Helios, 1984, p. 10 e.v.;
Verhoeyen
(Etienne). Verzet. In:
NEVB,
Op. Cit., p. 3292;
De Wever
(Bruno).
Collaboratie. In:
NEVB,
Op. Cit.,
p. 760-775
Struye
(Lieven) (red.).
Kroniek van Belgie
. Antwerpen, Standaard
Uitgeverij, 1991, p. 857 & 861
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Politieke geschiedenis van
Belgie
. Antwerpen, Kluwer, 1985, p. 441;
Huyse
(Luc).
De gewapende vrede: politiek in Belgie tussen 1945 en 1980
. Antwerpen,
Kritak, 1980, p. 23;
Kossmann
(E.H.).
De Lage Landen
1780-1980: twee eeuwen Nederland en Belgie, deel 2: 1914-1980
.
Amsterdam / Brussel, Elsevier, 1986, p.
215
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
441
;
Witte
(Els)
1
.
Achiel Van Acker: premier van "paarse" regeringen (1945-1946;
1954-1958). In:
Galle
(Marc)
&
Loccufier
(Sylvain) (red.).
Facetten
van honderd jaar politieke, economische en sociale geschiedenis. Herdenking
geboorte Achille Van Acker, 1898-1998
. Brussel, VUBPress, 2000, p. 47-75
Witte
(Els)
2
. Het maatschappelijk-politieke leven in
Belgie 1945-1980. In:
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 15
. Haarlem, Fibula
? Van Dishoeck, 1982, p. 205-206;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 434;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
,
p.
216;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 232-233
Witte
(Els)
2
. Op. Cit., p. 206-208;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 435;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 216;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 233-234
Witte
(Els)
2
. Op. Cit., p. 208;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 434;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 218;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 234-235
Witte
(Els)
2
. Op. Cit., p. 208-209;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 434;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 219;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 235-237
Witte
(Els)
2
. Op. Cit., p. 211-212;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 435
Dujardin
(Vincent)
1
.
Gaston
Eyskens tussen koning en regent. Belgie 1949-1950, een sleuteljaar
.
Amsterdam/Antwerpen, Meulenhoff/Kritak, 1996, p. 47-51;
Van
den Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana). Belgie en zijn
koningen: monarchie en macht. Antwerpen, Houtekiet, 2000, p. 203-206;
Huyse
(Luc).
Op. Cit.
, p. 24
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 52;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 139-140
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 53;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 51-52
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 442;
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 53;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 206-207;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 224
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 442;
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 53;
Theunissen
(Paul).
1950: de ontknoping van de koningskwestie
. Antwerpen, De
Nederlandsche Boekhandel, 1984, p. 12
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 444;
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 53-55;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 143, 206;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 224;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
239
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 444;
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 54;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 207-208;
Theunissen
(Paul).
Op. Cit.
, p. 12;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 224
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 444-445;
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 55:
Kossmann
(E.H.).
Op. Cit.
, p. 225
Theunissen
(Paul).
Op. Cit.
, p. 13-14;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
,
p. 224
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 65-66;
Theunissen
(Paul).
Op. Cit.
, p. 33
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 67-68
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 68-73
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 77-82
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 444
Van den Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 208;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 446-447;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 226
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 448;
Huyse
(Luc).
Op. Cit.
, p. 26
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 21-22, 88-89;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 209-210;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 448-449;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 26
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 23-45;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 449;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
,
p. 27
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 90-97;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 449
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 97-102
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 97-108;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 210;
Kossmann
(E.H.).
Op. Cit.
, p. 227
Als men de zaak precieser analyseert,
wordt die regionale tegenstelling serieus genuanceerd. De sterke neen-haarden
concentreerden zich op enkele plekken in Wallonie.
Theunissen
(Paul).
Op. Cit.
, p. 17-20
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 114-116, 161-179;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 450;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 210-211;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 227
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 116
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 181;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 450;
Van den
Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 211;
Kossmann
(E.H.).
Op. Cit.
, p. 227
Van den Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 211-212;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 450;
Dujardin
(Vincent)
2
.
L'impossible reconciliation. In:
Dumoulin
(Michel
), Van den
Wijngaert
(Mark)
&
Dujardin
(Vincent).
Leopold
III
. Bruxelles,
Editions Complexe, 2001, p. 246;
Huyse
(Luc).
Op. Cit.
, p. 27;
Kossmann
(E.H.).
Op. Cit.
, p. 227-228;
Theunissen
(Paul).
Op. Cit.
, p. 86-95
Theunissen
(Paul).
Op. Cit.
, p. 91-110; D
emullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
2
.
Het Nieuws van de XXste eeuw, deel
2: 1950-2000
.
Gent, Het Volk/Scoop, 2000, p. 277-279
Durnez
(Gaston)
2
.
De Standaard, het levensverhaal
van een Vlaamse krant van 1948 tot de VUM.
Tielt, Lannoo, 1993, p. 42
Van den Wijngaert
(Marc),
Buellens
(Lieve) & B
rants
(Dana).
Op. Cit.
, p. 212;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 450;
Dujardin
(Vincent)
2
. Op. Cit.,
p. 247-248;
Kossmann
(E.H.).
Op. Cit.
, p. 228;
Theunissen
(Paul).
Op. Cit.
, p. 127-157
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 452;
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). De
afrekening met de vriende van de vijand. In:
Huyse
(Luc) &
Hoflack
(Kris).
De democratie heruitgevonden
.
Leuven, 1995,
p. 30-31;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 245-246
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 453;
Lagrou
(Pieter)
2
. Op. Cit., p.
47-51
Huyse
(Luc).
Op. Cit.
, p. 28;
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 28;
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Het Nieuws van de XXste
eeuw, deel 1: 1900-1949
. Gent, Het Volk/Scoop, 1998, p. 242;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 246
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 245
In 242 gevallen werd ze effectief
uitgevoerd.
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 453;
Huyse
(Luc).
Op. Cit.
, p. 28-30;
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc).
Op. Cit., p. 28;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 246-247;
Struye
(Lieven) (red.).
Op. Cit.
, p. 866
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc).
Op. Cit., p. 28;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
247
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 30-33;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 221
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 454-456;
Huyse
(Luc).
Op. Cit.
, p. 30;
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc).
Op. Cit., p. 33-34;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
248
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 32-33
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 33, 42;
Luyten (
Dirk).
Burgers boven elke verdenking? Vervolging van de economische
collaboratie in Belgie na de Tweede Wereldoorlog
.
Brussel, VUBPress, 1996, p. 11;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 246-248
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 41;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 223;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
248-249
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 41
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 42
Hoflack
(Kris) &
Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 39-40
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 456;
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 54-156;
Theunissen
(Paul).
Op. Cit.
, p. 36
Gevers
(Lieve),
Willemsen
(Arie W.) &
Witte
(Els).
Geschiedenis
van de Vlaamse Beweging
. In:
NEVB,
Op.
Cit., p. 69-75;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 456
Moons
(Willy).
Het taboe van Vlaanderen: veertig jaar na de
aanslag
.
Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1986, p. 9
Beck
(Annelies). Ijzerbedevaart(en). In:
NEVB,
Op.
Cit., p. 1503-1508;
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p.
7-12
Beck
(Annelies). Op. Cit., p. 1506-1508;
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p. 9-31
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p. 59
Beck
(Annelies).
Op. Cit., p. 1508;
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p. 62-67
Beck
(Annelies). Op. Cit., p.
1508-1509;
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p. 75-80
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p. 96-131, 146-152
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p. 139-145
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 258
Vijftien jaarlijkse schijven van een
miljoen.
Beck
(Annelies). Op. Cit., p. 1509
;
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p. 152-155
Beck
(Annelies). Op. Cit., p. 1509
;
Moons
(Willy).
Op. Cit.
, p. 157
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 457;
Vandewalle
(G.). De economische ontwikkeling in Belgie 1945-1980. In:
Algemene
Geschiedenis der Nederlanden, deel 15
. Haarlem, Fibula ? Van Dishoeck, 1982, p.
116-117;
Coolsaet
(Rik).
Belgie en zijn
buitenlandse politiek, 1830-1990
. Leuven, Van Halewyck, 1998, p. 339-340;
Kossmann
(E.H.).
Op. Cit.
, p. 210;
Veraghtert
(Karel). De naoorlogse economie en het Marshallplan 1944-1960. In:
Van den Wijngaert
(Marc) &
Buellens
(Lieve).
Oost West West Best, Belgie onder de Koude Oorlog 1947-1989
.
Tielt, Lannoo,
1997, p. 68
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
241
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
241;
Vandewalle
(G.). Op. Cit., p. 130-131
;
Veraghtert
(Karel).
Op. Cit., p. 70-71
40 % daarvan kwam terecht op een
tijdelijk onbeschikbare rekening, 60 % werd omgezet in een muntsaneringslening.
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 457;
Vandewalle
(G.). Op. Cit., p. 130;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 211;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p. 241;
Veraghtert
(Karel).
Op. Cit., p. 69-70;
Wilssens
(Marie-Anne).
Bij leven en welzijn. Een eeuw
dagelijks leven in Belgie
.
Tielt, Lannoo, 1999, p. 96
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 212;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
242
Normale prijzen: de verkoper mocht geen
hogere prijs vragen dan de prijs die normaal door de betrokken firma's wordt
berekend. De gerechtshoven waren vrij te oordelen wat als normale prijs moest
worden beschouwd.
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 457;
Vandewalle
(G.). Op.
Cit., p. 131;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
243
Vandewalle
(G.). Op. Cit., p. 135;
Kossmann
(E.H.).
Op. Cit.
, p. 213
Vandewalle
(G.). Op. Cit., p. 135;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 213
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 457-458;
Vandewalle
(G.). Op.
Cit., p. 131;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
243
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 458;
Veraghtert
(Karel). Op. Cit., p. 70
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 458;
Vandewalle
(G.). Op. Cit., p. 134;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 213-214;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
244-245
Vandewalle
(G.). Op.
Cit., p. 135-136;
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 126-134;
Kossmann
(E.H.).
Op. Cit.
, p. 214
Vandewalle
(G.). Op.
Cit., p. 136-137
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 245
Wilssens
(Marie-Anne).
Op.
Cit
., p. 100-103
Lagrou
(Pieter)
1
. Een oorlog achter
de rug, een oorlog voor de boeg. In:
Van
den Wijngaert
(Marc) &
Buellens
(Lieve).
Oost West West Best, Belgie onder de Koude
Oorlog 1947-1989
. Tielt, Lannoo, 1997, p. 124-136;
Wilssens
(Marie-Anne).
Op. Cit
., p. 103
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 256
Coolsaet
(Rik).
Op.
Cit.,
p.
325-329;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
257
Van Eeno
(Romain). Van neutraliteit naar Europese
integratie. In:
Algemene
Geschiedenis der Nederlanden, deel 15
. Haarlem, Fibula ? Van Dishoeck, 1982, p. 370;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 346
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 331, 336;
Vandenberghe
(Yvan). Belgie en het
buitenland. In:
Huyse
(Luc)
&
Hoflack
(Kris).
De democratie heruitgevonden
. Leuven, 1995, p. 192
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 461;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 329;
Vanden Berghe
(Yvan). Op. Cit., p. 192-198;
Van Eeno
(Romain). Op. Cit., p. 371;
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 260-262
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 461-462;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 337;
Van Eeno
(Romain). Op. Cit., p. 370-371;
Vanden
Berghe
(Yvan).
Op. Cit., p. 195;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
258
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 355-361, 463;
Van Eeno
(Romain). Op. Cit., p. 371-373
;
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 355-358;
Dujardin
(Vincent)
1
.
Op. Cit.
, p. 122-126;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
258-259
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 359
Hobsbawn
(Eric).
Een eeuw van
uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991
. Utrecht, Het Spectrum,
1995, p. 269;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 351
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 463;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 362-369;
Van Eeno
(Romain). Op. Cit., p. 372-373;
Vanden Berghe
(Yvan).
Op. Cit., p. 196-199;
Witte
(Els),
Craeybeckx
(Jan) &
Meynen
(Alain).
Op. Cit.
, p.
257
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 463-464;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 375
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 376-379
Vanden
Berghe
(Yvan). Op. Cit., p. 190-191;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 334
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 334-335,
352;
Lagrou
(Pieter)
1
.
Op. Cit., p. 126-127
Vanden
Berghe
(Yvan). Op. Cit., p. 194-195;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 334-335, 352;
Van Eeno
(Romain). Op. Cit., p. 371
Vanden
Berghe
(Yvan). Op. Cit., p. 204
Vanden
Berghe
(Yvan). Op. Cit., p. 200-208;
Lagrou
(Pieter)
1
. Op. Cit., p. 127-131
Peiren
(Luc). De Communistische Partij van Belgie gedurende
de Koude Oorlog 1944-1968. In:
Van den
Wijngaert
(Marc) &
Buellens
(Lieve).
Oost West West Best, Belgie onder de Koude Oorlog 1947-1989
.
Tielt, Lannoo, 1997, p. 192
Peiren
(Luc). Op. Cit.,
p. 195
Depraetere
(Hans)
& Dierickx
(Jenny).
De Koude Oorlog in Belgie
.
Berchem, EPO, 1985, p. 46
12,68 % en 23 zetels in 1946, 7,68 % en 12 zetels in 1949, 4,75 % en 7
zetels in 1950.
Peiren
(Luc). Op. Cit., p. 192-201;
Depraetere
(Hans)
& Dierickx
(Jenny).
Op.
Cit
., p. 37-60
Kossmann
(E.H.).
Op.
Cit.
, p. 209, 230-255;
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op.
Cit.
, p. 256;
de Jonge (A.A.)
.
Het
communisme in Nederland, De geschiedenis van een politieke partij
.
Den Haag Kruseman, 1972, p. 93-109
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 52-57
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 59-60;
De Vos
(Luc).
De Koude Vrede, Koude Oorlog en
dekolonisatie 1945-1963
.
Tielt, Lannoo, 1988, p. 18-20, 30;
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 240;
Heirman
(Mark).
De waanzinnige
twintigste eeuw. Oorlog en vrede van 1914 tot 1994
. Antwerpen, Hadewijch, 1995, p.
87-94
Wils
(
Lode). De naoorlog in historisch perspectief. In:
Huyse
(Luc) &
Hoflack
(Kris).
De democratie
heruitgevonden
.
Leuven, 1995, p. 11
De
Vos
(Luc).
Op. Cit.
, p. 13
Van de Meersche
(Paul).
Internationale
politiek 1945-2001. Feiten en interpretaties
. Leuven / Leusden,
Acco, 2002, p. 18-21;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
,
p. 18
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 24
Van Rossem
(Maarten).
De Verenigde
Staten in de Twintigste Eeuw
. Den Haag, Sdu, 2001, p. 162-163;
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 32
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 164
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 164;
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 23;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
,
p.
28
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 165;
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 29;
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 247;
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 269
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 29-31;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
,
p. 4
1-42
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 29-32;
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 169-171;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
,
p.
42-44
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 34-45;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
,
p.
46-47
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 45-48;
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 255;
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 177;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
,
p.
48-49;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 361-366
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 48
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 66;
Vandewalle
(G.). Op.
Cit., p. 123
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 334-335, 352
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 161;
Kroniek van de 20e
eeuw
. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1991, p. 552
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 243
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 243;
Kroniek van de 20e eeuw
. Op. Cit., p. 554
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
1
.
Op. Cit.
, p. 248;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
, p. 34;
Kroniek van de 20e eeuw
. Op. Cit., p. 565-566; Bikini.
Op: Winkler Prins Encarta encyclopdedie 2001
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 269;
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 178;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
, p. 58
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
2
.
Op. Cit.
, p. 274
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 625-626;
Demullier
(Luc) &
Heirman
(Andre)
2
.
Op. Cit.
, p. 276
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 272-273
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 275-276;
Van de Meersche
(Paul).
Op. Cit
., p. 29-30
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 191
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 191-192
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 179
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 192
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 194
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 269;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
,
p.
52-53
De
Vos
(Luc).
Op. Cit.
, p. 54-57;
Van Rossem
(Maarten).
Op. Cit.
, p. 179
In de periode van de stemming was de
Sovjetunie (die normaal gezien vetorecht had) afwezig in de veiligheidsraad, om
haar eis tot erkenning van de Chinese Voksrepubliek kracht bij te zetten.
Luykx
(Theo) &
Platel
(Marc).
Op. Cit.
, p. 464;
Coolsaet
(Rik).
Op. Cit.,
p. 379
Hobsbawn
(Eric).
Op. Cit.
, p. 256-260;
De Vos
(Luc).
Op. Cit.
,
p.
13